Instantie
Kantonrechter Hilversum
Samenvatting
Werkneemster is op 2 juli 1990 voor onbepaalde tijd in dienst getreden. Zij
heeft op 17 februari een collega vertelt dat zij door verzoekster regelmatig
werd lastiggevallen. Verzoekster heeft deze beschuldigingen ontkend.
Verzoekster wil graag de arbeidsovereenkomst ontbinden. De kantonrechter gaat
hiermee accoord omdat er een vertrouwensbreuk is ontstaan.
De kantonrechter merkt op `geen uitspraak te kunnen doen over de genoemde
seksuele intimidatie omdat de aard van deze gedragingen per definitie aan de
waarneming van derden is onttrokken en de waarheid niet is te achterhalen
anders dan door erkenning van een betrokken partij’. De kantonrechter meent
dat werkneemster haar klachten direct tegen verzoekster had moeten uiten.
Haar bezwaren daartegen dat zij dat niet durfde worden van de hand gewezen.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en legt verzoekster de
verplichting op tot suppletie van de door werkneemster te verkrijgen
uitkeringen krachtens Ziektewet of andere sociale wetten tot honderd procent
van het laatstelijk genoten nettoloon, doch niet meer dan dertig procent van
het nettoloon en voor de duur van drie maanden na beëindiging van de
arbeidsverhouding. Deze vergoeding is gebaseerd op leeftijd van de
werkneemster, de duur van het dienstverband en de grond van de
vertrouwensbreuk.
Volledige tekst
Gronden van de beslissing
De v.o.f. Stationsrestauratie Weesp, waarvan vennoot is B., derhalve verder
te noemen Breedveld, exploiteert een restauratie op het terrein van de N.S.
te Weesp.
G. is op 2 juli 1990 voor onbepaalde tijd bij B. in dienst getreden als
medewerkster in de restauratie tegen een salaris van laatstelijk ƒ 2883,90.
G. heeft op 17 februari 1995 aan een collega verteld dat B. haar achter de
bar in de restauratie regelmatig onnodig aanraakte en dit kwalificeerde als
ongewenste intimiteiten.
De collega heeft B. onverwijld van deze uitspraken op de hoogte gesteld en op
20 februari 1995 hebben partijen daarover met elkaar gesproken.
B. heeft de beschuldigingen van G. als aperte onzin van de hand gewezen en
haar, gelet op het feit dat hij zich in eer en goede naam aangetast voelde,
met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld, op welk feit Groenveld weer
zeer geëmotioneerd heeft gereageerd. Zij heeft zich vervolgens ziek gemeld.
B. verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens het bestaan
van een gewichtige reden. Hij stelt door G. op grove wijze te zijn beledigd
en te zijn aangetast en eer of goede naam.
Hij acht de verhouding diepgaand verstoord.
Hij heeft nog gewezen op het feit dat de ruimte achter de bar zeer beperkt is
en daarin veelal meerdere werknemers tegelijk werkzaam zijn, waarbij
onopzettelijke aanraking van elkaar onvermijdelijk is, welke lezing wordt
ondersteund door andere medewerkers.
G. heeft op geëmotioneerde wijze haar verwijten jegens B. bij gelegenheid van
de mondelinge behandeling gehandhaafd.
Zij stelt nimmer met B. over de ongewenste intimiteiten van hem te hebben
durven spreken hoewel zij daarvan al langere tijd last had. Zij noemt
aanraking van bil, been of hand. Zij ziet in dat voortzetting van de
samenwerking niet mogelijk is.
Gelet op de verklaringen van partijen kan de gevraagde ontbinding worden
verleend wegens het bestaan van een gewichtige reden, te weten het bestaan
van een zo diepgaande vertrouwensbreuk dat redelijkerwijze voortzetting van
het dienstverband niet mogelijk is.
Uitdrukkelijk wordt geen uitspraak gedaan over de door G. gemaakte verwijten
ten laste van B. omdat de aard van de verweten gedraging per definitie zich
aan de waarneming door derden onttrekt en de waarheid niet is te achterhalen
anders dan door erkenning van een betrokken partij.
Wel is het bevreemdend dat de gestelde gedraging steeds zou hebben plaats
gevonden in een publieke ruimte en nimmer in de beslotenheid van het kantoor
van B. waartoe zich, naar wordt begrepen, regelmatig de gelegenheid zou
hebben voorgedaan. Dit gegeven verzwakt de positie van G.
In ieder geval valt haar te verwijten dat zij haar beschuldiging tegenover
een collega heeft geuit en niet met haar verwijten rechtstreeks naar B. is
gegaan. Het verweer dat zij dit niet durfde wordt niet aanvaard.
Er is reden de navolgende vergoeding toe te kennen, waarbij rekening wordt
gehouden met leeftijd, duur van het dienstverband en de grond van de
vertrouwensbreuk.
Beslissing
De kantonrechter:
Stelt B. in de gelegenheid het verzoek in te trekken voor 28 april 1995.
Indien het verzoek wordt gehandhaafd:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens een verandering in de
omstandigheden tegen 1 mei 1995.
Legt aan B. de verplichting tot suppletie van de door G. te verkrijgen
uitkeringen krachtens Ziektewet of andere sociale wetten tot 100% van het
laatstelijk genoten nettoloon, doch niet meer dan 30% van dat nettoloon en
voor de duur van drie maanden na beëindiging van de arbeidsverhouding.
Compenseert de gedingkosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Rechters
Mr. E.M. Groen