Instantie
Kantonrechter Schiedam
Samenvatting
Verweerder is op staande voet ontslagen omdat hij al gedurende vier jaar zijn
vrouwelijke collega’s benadert met discriminerende, intimiderende en seksueel
beledigende opmerkingen. Laatstelijk heeft verweerder schunnige taal gebruikt
tegenover een vrouwelijke collega en hij heeft haar aangeboden haar voor
niets zwanger te maken.
Hoewel de rechter oordeelt dat niet kan worden toegelaten dat een werknemer
een collega op een dusdanige manier bejegent en dat er in principe aanleiding
is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wordt het ontbindingsverzoek
afgewezen omdat betrokkene een beperkt vocabulaire heeft, slecht Nederlands
spreekt, niet, of in elk geval in het bijzijn van een tolk is gewaarschuwd,
al acht jaar in dienst is en zijn werkzaamheden naar behoren verricht, graag
zijn baan wil behouden en het voor de werkgeefster niet onmogelijk is hem in
dienst te houden.
Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.
Volledige tekst
Motivering
Verweerder B, is sinds 17 november 1986 bij verzoekster Groothandelsgebouwen
in dienst. Hij vervult de functie van corveeër. Zijn loon bedroeg laatstelijk
ƒ 2584 bruto per maand. Zijn leeftijd is 37 jaar.
Op 6 oktober 1994 is B door Groothandelsgebouwen op staande voet ontslagen,
met als redenen – kort gezegd – dat zich op 4 oktober een handgemeen had
voorgedaan tussen B en een werkneemster waarbij B deze werkneemster heeft
bedreigd en beledigd.
Groothandelsgebouwen verzoekt thans de dienstbetrekking te beëindigen, voor
zover nog vereist, primair op grond van dringende reden en subsidiair op
grond van gewijzigde omstandigheden.
In deze procedure is komen vast te staan dat B al gedurende ongeveer vier
jaar zijn vrouwelijke collega’s benadert met discriminerende, intimiderende
en seksueel beledigende opmerkingen.
Het schoonmaakpersoneel verricht de werkzaamheden aan de hand van een steeds
wisselend schoonmaakrooster.
Voorzover er sprake is van ploegen is B ingedeeld in een ploeg waar hij geen
contact heeft met vrouwelijke collega’s.
De pauzes worden gezamenlijk doorgebracht in de kantine van het
Groothandelsgebouw.
Op 4 oktober 1994 heeft B tegen een collega, mevrouw H, gedurende de pauze,
ondermeer de woorden `stink kut’ en `vieze vrouw’ gezegd. B heeft dat niet
weersproken. Verder zou B gezegd hebben dat vrouwen minderwaardig zijn aan
mannen, dat zij geen kinderen kon krijgen omdat haar man niet in staat zou
zijn haar zwanger te maken.
B zou voorts met een koffielepeltje mevrouw H tussen haar ribben hebben
gestoken en aan haar haar hebben getrokken.
B was ter zitting vergezeld van zijn schoonzus, die voor zover mogelijk alles
vertolkte wat zich op de zitting voordeed. De kantonrechter had niet de
indruk dat B de heem rechtstreeks in het Nederlands gestelde vragen volledig
begreep.
Bij monde van zijn gemachtigde betwistte B dat hij zijn vrouwelijke collega
had gestoken en aan haar haar had getrokken. Hij zou alleen in haar richting
hebben gebaard met het lepeltje en haar niet hebben geraakt en slechts met
zijn hand haar hoofd hebben geraakt.
Verder heeft B gewezen op de `cultuur’ binnen de schoonmaakploeg waar over en
weer het maken van opmerkingen van de orde als hiervoor vermeld gebruikelijk
zijn.
De kantonrechter is met Groothandelsgebouwen van oordeel dat niet kan worden
toegelaten dat een werknemer een andere werknemer zodanig bejegent als
hiervoor is komen vast te staan. B heeft zich in de werksituatie, of dat nu
tijdens het werk is, te onthouden van het doen van zulke grove beledigingen.
Er is dus in beginsel aanleiding de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
De vraag is echter of B heeft beseft welke strekking de door hem gebezigde
woorden hadden. B spreekt slecht Nederlands en heeft misschien een wat
beperkt vocabulaire. Daarbij komt dat B in het verleden niet uitdrukkelijk is
gewaarschuwd dat hij zich van het bezigen van die taal moest onthouden, in
ieder geval niet in het bijzijn van een tolk en voorts dat hij al acht jaar
in dienst is van Groothandelsgebouwen en zijn werkzaamheden op zich naar
behoren verricht.
Het zal voor deze werknemer van Marokkaanse afkomst voorts niet eenvoudig
zijn een andere betrekking te vinden.
Daar tegenover staan vier – schriftelijke – verklaringen van zijn vrouwelijke
collega’s betreffende de ernstige beledigingen en de gebeurtenissen op 4
oktober 1994.
Het karakter van deze ontbindingsprocedure staat naar het oordeel van de
kantonrechter een diepgaand onderzoek naar de feiten in de weg.
Dit alles in aanmerking nemende acht de kantonrechter voorshands geen termen
aanwezig de arbeidsovereenkomst te ontbinden, waarbij nog van belang is dat B
graag zijn baan wil behouden en niet is gebleken dat een voortzetting aan de
zijde van Groothandelsgebouwen onmogelijk is.
De hierboven vaststaande feiten maken, dat het verzoek niet kan worden
ingewilligd, immers de daarbij aangevoerde gronden dragen het verzoek niet.
Beslissing
De kantonrechter,
Wijst het verzoek van de hand;
compenseert de kosten van de procedure zo dat iedere partij haar eigen kosten
draagt.
Rechters
Mr. Hagendoorn