Instantie: Rechtbank Alkmaar, 25 augustus 1994

Instantie

Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


Het zoontje van eiseres is op zevenjarige leeftijd gedurende 2,5 jaar seksueel
misbruikt door gedaagde op diens boerderij. Gedaagde is hiervoor veroordeeld
tot het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 160 uren. Gedaagde
bestrijdt het causaal verband tussen de veronderstelde feiten en het bij het
zoontje geconstateerde psychische leed.
De rechtbank gelast een deskundigen-bericht waarbij een antwoord zal moeten
worden gegeven op de vragen welke de aard is van de door het zoontje geleden
en wellicht nog te lijden psychische schade en in hoeverre deze schade moet
worden toegeschreven aan de in ieder geval meermalen door gedaagde gepleegde
ontuchtige handelingen.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure
Van B. heeft bij conclusie van eis, op gronden als in de dagvaarding
ontwikkeld, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Van S zal veroordelen aan Van B tegen kwijting te betalen een bedrag van ƒ 50
000, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, vanaf de dag der
dagvaarding, zijnde 8 april 1992, tot aan de dag der voldoening wegens
immateriële schade, te vermeerderen met een bedrag van ƒ 7500 exclusief BTW,
terzake van kosten van rechtsbijstand, alsmede gedaagde zal veroordelen in de
kosten van dit geding. Bij akte overlegging producties heeft Van B stukken in
het geding gebracht.
Bij conclusie van antwoord heeft Van S de vordering bestreden en, onder
aanbieding van bewijs, geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van Van
B in haar vorderingen, althans tot ontzegging daarvan, kosten rechtens.
Van B heeft bij conclusie van repliek haar stellingen nader toegelicht,
stukken overgelegd, een bewijsaanbod gedaan en volhard bij het gevorderde.
Bij conclusie van dupliek heeft Van S zijn standpunt nader uiteengezet en
onder herhaling van zijn bewijsaanbod volhard bij het verweer.
Tenslotte hebben partijen hun procesdossiers aan de rechtbank overgelegd en
vonnis gevraagd.
De behandeling van de zaak:
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd
weersproken en deels gestaafd door de overgelegde bescheiden – waaronder een
kopie van een door de gemeentepolitie te Heerhugowaard onder nummer 2347/90
op ambtseed c.q. ambtsgelofte opgemaakt proces-verbaal en de daarin
opgenomen, op 21 februari 1990 door Van S tegenover verbalisant Van der Werf
afgelegde, verklaring- is ten processe het navolgende komen vast te staan:
a. De zoon van eiseres, M., was zeven jaar oud toen hij in 1986 in contact
kwam met Van S, die toen 53 jaar oud was. M. is van maart 1986 tot september
1988 iedere woensdagmiddag en zaterdag bij Van S op de boerderij geweest.
Tijdens deze bezoeken heeft Van S verschillende keren met M. ontuchtige
handelingen gepleegd, bestaande uit het knuffelen en strelen van M. en het
betasten van en trekken aan diens penis. Voorts heeft Van S, terwijl hij een
stijve penis had, M. tegen zich aangedrukt en wel eens het broekje van M.
naar beneden gedaan om zijn kontje te aaien en de hand van M. tegen zijn, Van
S, stijve penis gedrukt.
b. Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 28 mei 1991, is Van S
wegens het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren (M.), meermalen gepleegd, veroordeeld tot het verrichten
van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 160 uren, alsmede
tot 8 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren,
met (onder andere) de bijzondere voorwaarde dat Van S zich onder behandeling
diende te stellen van de Rutgerstichting.
2. Van B stelt, dat Van S door het plegen van de ontucht onrechtmatig heeft
gehandeld jegens M. en dat M. tengevolge van deze onrechtmatige gedragingen
grote psychische schade heeft opgelopen. Van B verwijst in dit verband onder
andere naar de bij akte in het geding gebrachte bevindingen van psycholoog
mw. drs. G. Boswinkel-Budding. Van B vordert als wettelijk
vertegenwoordigster van M. onder andere een bedrag van ƒ 50 000 als
vergoeding van geleden en nog te lijden immateriële schade.
3. Van S verweert zich tegen deze vordering en stelt daartoe het volgende.
Hij betwist allereerst de door Van B aan haar vordering ten grondslag gelegde
feiten, met name de aard en de omvang van de door hem, Van S, gepleegde
ontucht. Voorts betoogt hij, dat zowel Van B als mw. Boswinkel-Budding ten
onrechte een causaal verband leggen tussen de door hen veronderstelde
ernstige feiten en het bij M. geconstateerde psychische leed. Van S stelt dat
ook andere factoren een vergelijkbaar psychisch leed bij M. hebben kunnen
veroorzaken, zoals bijvoorbeeld M’s disharmonieuze thuissituatie. De door Van
B in het geding gebrachte rapporten missen volgens Van S de noodzakelijke
objectiviteit en deskundigheid.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
a. Vaststaat, dat Van S in de periode van maart 1986 tot en met september
1988 meermalen ontuchtige handelingen, als weergegeven onder de vaststaande
feiten, heeft gepleegd met M. geboren op 28 oktober 1978. Door zich aldus te
gedragen heeft Van S zich jegens M. schuldig gemaakt aan een onrechtmatige
daad. Van S dient op die grond de schade – in casu de immateriële schade –
welke M. heeft geleden te vergoeden.
b. Van S heeft ook niet ontkend, dat kinderen, en dus ook M., tengevolge van
seksueel misbruik, in de vorm van ontuchtige handelingen als in casu gepleegd,
worden beschadigd. Hij stelt zich evenwel op het standpunt, dat de mate van
beschadiging eerst kan worden vastgesteld nadat Van B haar stellingen met
betrekking tot de aard en de omvang van het misbruik zal hebben bewezen.
De rechtbank verwerpt dit standpunt van Van S. Naar het oordeel van de
rechtbank dient een deskundigen-bericht te worden gelast, waarbij een
antwoord zal moeten worden gegeven op de vragen welke de aard is van de door
M. geleden en wellicht nog te lijden psychische schade en in hoeverre deze
schade moet worden toegeschreven aan de in ieder geval meermalen door Van S
gepleegde ontuchtige handelingen. Doorslaggevend is het leed zoals door M.
ondervonden. Exacte aard en omvang van het misbruik behoeven daarbij niet
vast te staan. De deskundige(n) zal (zullen) in het kader van hun onderzoek
rekening kunnen houden met andere factoren, zoals de thuissituatie van M.
5. Uit het hiervoor overwogene blijkt reeds dat de rechtbank het noodzakelijk
acht inzicht te krijgen in het psychische leed van M. De rechtbank is van
oordeel, dat de door Van B overgelegde diagnose van mw. Boswinkel-Budding te
summier is om dat inzicht te kunnen verschaffen. Daar komt nog bij dat dit
rapport inmiddels gedateerd is en dientengevolge geen informatie geeft
omtrent de huidige psychische gesteldheid van M. Gezien het bovenstaande is
de rechtbank van oordeel dat Van B nader bewijs zal dienen te leveren van de
ernst van de psychische schade zoals M. die heeft geleden en nog zou lijden.
Bewijslevering door middel van een deskundigenbericht van een psychiater
lijkt in casu het meest aangewezen.
De rechtbank stelt zich voor de volgende vragen aan de deskundige(n) te
stellen:
1. In welke psychische toestand bevindt M. zich thans?
2. Welke psychische schade heeft M. opgelopen tengevolge van de door Van S
met hem gepleegde ontuchtige handelingen?
3. Hebben andere factoren bij het ontstaan van deze schade een rol gespeeld
en zo ja, welke?
4. Bestaat er uitzicht op volledig herstel van het psychisch letsel en zo ja,
op welke termijn?
5. Heeft u overigens nog op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van de
zaak van belang zijn?
6. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de
gelegenheid te stellen zich uit te laten over:
a. het aantal en de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en
b. eventuele aan de hiervoor geformuleerde toe te voegen vragen aan de
deskundige(n).
De beslissing
De Rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rol van donderdag 22 september 1994, voor akte aan
de zijde van eiseres.

Rechters

Mr. C.W.T. Vriezen