Instantie
President Rechtbank Haarlem
Samenvatting
Hoogovens is met CSU (schoonmaakbedrijf) overeengekomen dat de nog
bij Hoogovens in dienst zijnde schoonmaaksters per 1 januari 1994 zullen
overgaan naar CSU. De schoonmaaksters hebben de Commissie Gelijke
Behandeling verzocht zich uit te spreken over de vraag of hier sprake is
van strijd met de Wet Gelijke Behandeling. Op de zitting verklaarde
Hoogovens zich bereid te wachten met het overdoen van de schoonmaaksters
totdat de Commissie haar definitieve oordeel heeft gegeven. Hoogovens komt
deze belofte thans niet na, zodat de schoonmaaksters een kort geding
aanspannen. Rechtenvrouw staat garant voor griffierechten en proceskosten.
In het geding wordt besloten dat Hoogovens niet is gehouden aan de gedane
toezegging. Bovendien bestaat er geen belang voor Felisa c.s., omdat er
immers een akkoord ligt tussen vakverenigingen en onderneming.
Volledige tekst
1. Verloop van de procedure
1.1. Ter terechtzitting van 2 december 1993 heeft de eisende partij, na
wijziging van eis, en overigens overeenkomstig de dagvaarding gesteld en
gevorderd als hierna sub 2.2. weergegeven.
1.2. Na toelichting op de vordering van de zijde van de eisende partij,
verweer van de zijde van gedaagde en verder debat in tweede termijn hebben
partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd.
1.3. Eiseres sub 7 heeft haar vordering ingetrokken daar zij niet als
schoonmaakster bij gedaagde in dienst is, zodat op de vordering ten
aanzien van eiseres sub 7 niet meer behoeft te worden beslist.
2. Het geschil van partijen
2.1. De vaststaande feiten
In dit geding kan van het volgende worden uitgegaan.
a. Eiseressen sub 1 tot en met 6 en 8 en met 28 – hierna te noemen ‘Felisa
c.s.’ zijn allen in dienst bij gedaagde – hierna mede te noemen
“Hoogovens”-, een bedrijf dat is gespecialiseerd in de produktie en
verwerking van onder meer staal, met een dienstverband varierend van 13
tot 20 jaar. Felisa c.s. zijn werkzaam in de service groep
Infrastructurele Voorzieningen en verrichten schoonmaakwerkzaamheden op
het Hoogovensterrein.
b. Vanaf 1982 streeft Hoogovens ernaar, uit efficiency- en
kostenoverwegingen de schoonmaakwerkzaamheden af te stoten, omdat deze
niet tot haar kernactiviteiten behoren. Sinds 1982 wordt de
schoonmaakdienst geleidelijk afgebouwd door natuurlijk verloop in
combinatie met een personeelsstop.
c. Sinds 1992 bevindt Hoogovens zich in slechte bedrijfseconomische
omstandigheden. Op 14 september 1992 heeft de Directie Staal van Hoogovens
bij circulaire een pakket maatregelen, het zogenaamde Extra Maatregelen
Pakket -hierna te noemen “het EMP”- aangekondigd. Dit diende onder meer
te leiden tot een personeelsvermindering van ongeveer 2300 werknemers per
eind 1993 in vergelijking met eind 1992.
d. Op 4 december 1992 heeft de Ondernemingsraad positief geadviseerd over
het EMP. In een met de vakorganisatie bereikt akkoord over de uitvoering
en de gevolgen van het EMP, neergelegd in een Protocol van 13 november
1992, is, voor zover thans van belang, vastgesteld dat de boventalligheid
van personeel, waartoe het EMP in 1993 zal leiden, deels zal worden
opgelost door natuurlijk verloop, interne herplaatsing of overplaatsing
en deelname aan ouderen-regelingen. Het vaststellen van resterende
boventalligheid zal geschieden door middel van een tussen Hoogovens en de
vakorganisaties overeengekomen aanwijzingsprocedure. Aan boventallige
werknemers jonger dan 55 jaar zal externe bemiddeling via het Bureau
Externe Bemiddeling, hierna te noemen “het BEB”, worden aangeboden. Met
betrekking tot de condities waaronder deze bemiddeling zal plaatshebben
alsmede met betrekking tot de overige arbeidsvoorwaarden bij beeindiging
van het dienstverband, zijn Hoogovens en de vakorganisaties een Sociaal
Plan overeengekomen.
e. Krachtens genoemde aanwijzingsprocedure zijn de medewerkers van de
schoonmaakdienst -wegens inkrimping ter besparing- als boventallig
aangemerkt. Besloten is de werkzaamheden/activiteiten van deze dienst uit
te besteden aan een ander bedrijf, waarbij als voorwaarde is gesteld dat
het overnemende bedrijf tevens de bij het werk behorende personeelsleden
zal overnemen. Het personeel van de schoonmaakdienst zal haar
werkzaamheden blijven verrichten in afwachting van de onderhandelingen met
de betreffende bedrijven. Indien gewenst kan het personeel van de
schoonmaakdienst individueel kiezen voor externe bemiddeling met behulp
van het BEB.
f. Op 12 juli 1993 heeft eiseres sub 27 de Commissie gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid hierna te noemen “de Commissie”
verzocht om met spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of
Hoogovens met het overdragen van de werknemers van de schoonmaakdienst
jegens haar onderscheid maakt naar geslacht in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling mannen en vrouwen.
g. De beslissing van de Commissie van 21 september 1993 houdt, voorzver
thans van belang, het navolgende in:
“De loop van de procedure
Ter zitting bleek dat de wederpartij haar beslissing omtrent de opheffing
van de arbeidsplaats van verzoekster niet op korte termijn zou nemen en
bleek zij bovendien bereid om die beslissing op te schorten totdat de
Commissie haar oordeel had bekend gemaakt. De zaak is vervolgens conform
de gewone procedure behandeld.
De resultaten van het onderzoek
De feiten
De overdracht van de Schoonmaakdienst moet nog zijn beslag vinden in de
loop van de tweede helft van 1993. De wederpartij is thans in de
onderhandelingsfase met verschillende schoonmaakbedrijven.
De standpunten van partijen
Door de slechte economische situatie ziet de wederpartij zich genoodzaakt
haar doelstelling, terug naar de kernactiviteiten, versneld door te voeren
(in de loop van 1993).
De overwegingen van de Commissie
Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat meer dan twaalf keer zoveel
vrouwen als mannen nadelig worden getroffen door de (voorgenomen)
opheffing van de desbetreffende afdelingen. Deze cijfers doen het
vermoeden rijzen dat de wederpartij mogelijk indirect onderscheid naar
geslacht zal maken bij de opheffing van de Schoonmaakdienst.
Of er bij overgang van de medewerkers van de Schoonmaakdienst naar een
andere werkgever mogelijk sprake zal zijn van een verboden onderscheid,
zal naar het oordeel van de Commissie in belangrijke mate afhangen van de
vraag of, en zo ja in welke mate, het door verzoekster gevreesde nadelig
effect zich realiseert. De Commissie kan zich bij gebrek aan gegevens
hierover thans niet uitspreken.
De beslissing van de Commissie
De Commissie beslist de Hoogovens Groep BV te IJmuiden in de gelegenheid
wordt gesteld, alvorens de overgang van het personeel van de
Schoonmaakdienst plaatsvindt, doch uiterlijk 30 november 1993, gegevens
over te leggen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, die voor het
personeel bij haar gelden en die het personeel krijgt bij de nieuwe
werkgever”.
h. Bij vonnis van de president van deze rechtbank van 8 oktober 1993 is
de vordering van de Industriebond FNV, ertoe strekkende dat Hoogovens zou
worden veroordeeld met haar te onderhandelen over de uitbesteding van de
schoonmaakdienst en dit overleg voortvarend te blijven voeren, afgewezen
en heeft de president onder meer overwogen dat de Industriebond FNV” in
principe akkoort is gegaan met het totaal van de regeling ten aanzien van
de leden van de schoonmaakdienst, te weten collectieve overgang tenzij men
individueel kiest voor externe bemiddeling, in beide gevallen met
toepassing van het Sociaal Plan”.
i. Bij schrijven van 11 oktober 1993 heeft Hoogovens de Commissie bericht
dat zij ernaar streeft de overgang van werknemers van de schoonmaakdienst
naar een bedrijf, waarmee overeenstemming is bereikt over het uitvoeren
van schoonmaakwerkzaamheden bij Hoogovens, te weten CSU Schoonmaak
Efficiency B.V. -hierna te noemen “CSU-, op 1 januari 1994 te laten
plaatsvinden.
j. In november 1993 hebben Hoogovens en CSU individuele gesprekken met
Felisa c.s. gehad, waarbij laatstgenoemden voor de keuze zijn gesteld voor
1 december 1993 te beslissen om ofwel over te gaan naar CSU ofwel van
bemiddeling via het BEB gebruik te maken. Ter zitting is gebleken dat
Felisa c.s. voor 14 december 1993 hun keuze bekend dienen te maken.
k. Bij aan de Commissie gerichte brief van 16 november 1993 heeft
Hoogovens gegevens betreffende de arbeidsvoorwaarden van CSU verstrekt.
Eiseres sub 27 heeft zich bij aan de Commissie gerichte brief van 29
november 1993 over deze voorwaarden uitgelaten. De Commissie heeft een
openbare zitting bepaald op 14 december 1993, teneinde partijen in de
gelegenheid te stellen de door hen ingenomen standpunten toe te lichten.
2.2. De vordering en de grondslag daarvan
2.2.1. Felisa c.s. vorderen, zakelijk weergegeven, dat de president
Hoogovens, op straffe van een dwangsom,
a. zal gebieden de met ieder der eiseressen aangegane arbeidsovereenkomst
na te komen en Felisa c.s. in staat te stellen de overeengekomen
werkzaamheden tegen het overeengekomen salaris en op de overeengekomen
voorwaarden, te verrichten totdat door de Commissie Gelijke Behandeling
op het verzoek van eiseres sub 27, bij de Commissie bekend onder nr.
93-613, een eindoordeel is uitgesproken;
b. zal gebieden Felisa c.s. in dienst te houden indien en voorzover de
Commissie Gelijke Behandeling tot het oordeel komt dt het
uitbestedingsbeleid jegens Felisa c.s. indirekte discriminatie oplevert
althans hen in dienst te houden totdat de bodemrechter na het uitspreken
door de Commissie van een dergelijk oordeel uitspraak heeft gedaan over
de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst van Felisa c.s. met Hoogovens.
2.2.2. Ten aanzien van de onder 2.2.1.a genoemde vordering stellen Felisa
c.s. dat Hoogovens ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het
verzoek van eiseres sub 27 bij de Commissie heeft toegezegd op het oordeel
van de Commissie te zullen wachten alvorens een beslissing te nemen in de
richting van de schoonmaakdienst.
Deze toezegging, die niet anders kan worden verstaan als een toezegging
om met de overdracht van werk en vrouwen naar een nieuwe firma te wachten
totdat de Commissie een eindoordeel heeft uitgesproken, dient Hoogovens
thans na te komen.
Weliswaar is deze toezegging in het kader van een procedure tegen eiseres
sub 27 gedaan, het is de plicht van een goed werkgever deze toezegging ook
ten aanzien van de andere eiseressen te laten doorwerken en mitsdien ook
hun arbeidsovereenkomst voort te zetten.
2.2.3. Met betrekking tot de onder 2.2.1.b. gedane vordering stellen
Felisa c.s. dat, indien de Commissie tot het oordeel komt dat sprake is
van een verboden onderscheid, uitvoering van het besluit tot beeindiging
van de dienstbetrekking jegens hen onrechtmatig is. Daar Felisa c.s. het
onwaarschijnlijk achten dat Hoogovens een voor hen gunstige beslissing van
de Commissie zal respecteren en een eenmaal gegeven ontslag niet meer is
terug te draaien, stellen zij belang te hebben bij voorkoming van de
uitvoering van dat besluit.
2.3. Het verweer
2.3.1. Hoogovens heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
Hierop zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader
worden ingegaan.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Vooreerst dient te worden beoordeeld of de door Hoogovens ter
gelegenheid van de zitting bij de Commissie op 27 juli 1993 gedane
toezegging mag worden opgevat als, zoals Felisa c.s. stellen, een
toezegging om met de overdracht van de schoonmaakdienst naar een nieuw
bedrijf te wachten totdat de Commissie een eindoordeel heeft uitgesproken.
In dit verband is bepalend wat Hoogovens heeft verklaard en wat haar
wederpartij uit de verklaringen en gedragingen van Hoogovens,
overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden
redelijkerwijze mocht toekennen, heeft afgeleid.
3.2. Hoogovens heeft aangevoerd dat de bij de Commissie gedane toezegging
haar beslissing op te schorten totdat de Commissie haar oordeel bekend had
gemaakt gezien moet worden tegen de achtergrond van de vrees van eiseres
sub 27 dat reeds in augustus 1993 een aanbieding zou worden gedaan
teneinde de schoonmaakdienst naar een ander bedrijf over te laten gaan.
Bovendien, zo vervolgt Hoogovens, is deze toezegging gedaan in de
gerechtvaardigde verwachting dat de Commissie uiterlijk in oktober 1993
een oordeel zou hebben gegeven over de vraag of er sprake is van een
verboden indirect onderscheid. Zij wilde immers in de loop van 1993 de
overdracht laten plaatsvinden, zo voert Hoogovens aan.
3.3. Felisa c.s. hebben niet betwist dat de gedane toezegging is ingegeven
door de vrees van eiseres sub 27 dat in augustus 1993 een aanbieding met
betrekking tot de overdracht van de schoonmaakdienst zou worden gedaan.
Dat Hoogovens duidelijk te kennen heeft gegeven nog in 1993 een beslissing
over de overdracht te willen nemen en zulks ook aan de Commissie duidelijk
was, blijkt uit de beslissing van de Commissie van 21 september 1993,
waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat de overdracht van de
schoonmaakdienst zijn beslag dient te vinden “in de loop van de tweede
helft van 1993″ en waarin voorts wordt vermeld dat Hoogovens zich
genoodzaakt ziet “haar doelstelling, terug naar de kernactiviteiten,
versneld door te voeren (in de loop van 1993)”.
De Comissie heeft vervolgens beslist dat Hoogovens “in de gelegenheid
wordt gesteld, alvorens de overgang van het personeel van de
schoonmaakdienst plaatsvindt, doch uiterlijk 30 november 1993,” gegevens
over te leggen.
Hieruit blijkt dat de Commissie, in de wetenschap dat Hoogovens genoemde
toezegging had gedaan, ervan uitgaat dat Hoogovens hetzij voor hetzij na
30 november 1993 tot de overdracht zal overgaan. De gebezigde formulering
duidt er zelfs op dat de Commissie in beginsel verwacht dat de overgang
voor bedoelde datum plaatsvindt. Slechts voor het geval een en ander niet
eerder dan 30 november 1993 wordt gerealiseerd, is de datum van 30
november 1993 gesteld als uiterste datum waarop de in de beslissing
genoemde gegevens dienen te zijn overgelegd.
3.4. Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat
eiseres sub 27 dan wel Felisa c.s., anders dan de Commissie, uit de
toezegging van Hoogovens, als hiervoor weergegeven, redelijkerwijs hebben
mogen afleiden dat Hoogovens zou wachten met de overdracht van de
schoonmaakdienst naar een nieuw bedrijf totdat de Commissie een
eindoordeel zou geven, dat, naar verwachting, niet voor eind 1993 zal
worden uitgesproken en kan niet worden aanvaard dat deze toezegging
Hoogovens thans zou blokkeren in haar uitbestedingsbeleid ten aanzien van
de schoonmaakdienst.
3.5. Het feit dat Hoogovens geen bezwaar heeft gemaakt tegen de weergave
door de Commissie van de vooromschreven toezegging, doet hier niet aan af.
Hoogovens is immers de mening toegedaan dat de toezegging, zoals deze door
de Commissie in haar beslissing is omschreven, opgevat dient te worden op
de wijze als onder 3.4. is vermeld. Over de -overigens op dit punt niet
wezenlijk van de weergave in de beslissing afwijkende- weergave van de
stellingen in het proces-verbaal van de zitting van 27 juli 1993 heeft
Hoogovens zich nog niet kunnen uitlaten daar zij dit proces-verbaal daags
voor de behandeling van deze zaak heeft toegestuurd gekregen.
Dat eiseres sub 27, naar Felisa c.s. thans stellen, het speodeisende
karakter van de procedure bij de Commissie niet zou hebben laten
vervallen, als zij had begrepen dat de toezegging van Hoogovens niet zou
voortduren tot het moment dat de Commissie een eindoordeel zou hebben
genomen, kan niet aan Hoogovens worden tegengeworpen.
3.6. Bovendien zij in dit verband het navolgende opgemerkt met betrekking
tot het door Felisa c.s. gestelde belang bij hun vordering. De
schoonmaakdienst, waartoe Felisa c.s. behoren, valt onder het begrip
boventalligen, als bedoeld in het EMP. Krachtens het EMP, waaraan zowel
de ondernemingsraad als de vakverenigingen hun goedkeuring hebben gegeven,
vervallen hun werkzaamheden voor Hoogovens met ingang van 1 januari 1994.
Nog daargelaten de vraag of de door de Comissie te nemen beslissing ten
aanzien van alle eiseressen gelding heeft alsmede de vraag of en op welke
wijze Hoogovens gevolg dient te geven aan een beslissing van de Commissie,
laatstgenoemde, krachtens het EMP op de schoonmaakdienst van toepassing
zijnde maatregelen, staan niet ter discussie. Eiseres sub 27 heeft zich
in haar verzoek aan de Commissie immers beperkt tot de vraag of het
overdragen van de werknemers van de schoonmaakdienst (indirecte)
discriminatie zou opleveren.
Al zou de Commissie tot het oordeel komen dat de overdracht van de
schoonmaakdienst een verboden indirecte discriminatie oplevert, zulks
betekent geenszins dat Hoogovens geen uitvoering zou mogen geven aan de
overige, krachtens het EMP, genomen maatregelen, te weten het aanwijzen
van de schoonmaakdienst als boventallig, het laten vervallen van de
functies van het personeel van die dienst met ingang van 1 januari 1994
alsmede het, indien door het personeel gewenst, laten volgen van het
externe bemiddelingstraject met behulp van het BEB.
Het vorenstaande brengt dan ook met zich dat niet valt in te zien dat
Felisa c.s. enig belang hebben bij het door hen gewenste uitstel van hun
keuze om ofwel mee over te gaan naar CSU ofwel het BEB traject te volgen
totdat de Commissie een eindoordeel heeft gegeven.
3.7 Het vorenstaande brengt met zich dat de onder 2.2.1.a genoemde
vordering dient te worden afgewezen.
3.8 Op grond van hetgeen onder 3.6 is overwogen, dient de onder 2.2.1.b
genoemde vordering evenzeer te stranden. De vordering is overigens
bovendien prematuur, nu thans nog niet bekend is tot welk oordeel de
Commissie zal komen en -indien zij tot verboden indirecte discriminatie
zal beslissen- welke motivering zij daaraan ten grondslag legt. Een
beslissing van de kort-gedingrechter omtrent de toe te kennen gevolgen aan
een -zodanig onzekere- beslissing is dan ook niet geindiceerd.
3.9 Felisa c.s. dienen als de in het ongelijk gestelde partij te worden
veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. Beslissing
De president:
4.1 Verstaat dat op de vordering van eiseres sub 7 niet behoeft te worden
beslist;
4.2 Weigert de gevraagde voorzieningen;
4.3 Veroordeelt eiseressen sub 1 tot en met 6 en sub 8 tot en met 28 in
de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde
begroot op ƒ 275,= aan verschotten en ƒ 1.5.000,= aan procureurssalaris.
Rechters
Mr. C.A. Terwee-van Hilten