Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 1 december 1993

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Klaagster stelt dat G. indertijd verpleegkundige in het psychiatrisch ziekenhuis,
haar in de periode januari tot en met oktober 1984 terwijl zij ter behandeling
in dat ziekenhuis was opgenomen, meermalen seksueel heeft misbruikt.
De officier van justitie heeft bij brief van 5 juli 1993 G. een schikkingsvoorstel
gedaan. G. heeft het hem bij dagvaarding tenlastegelegde in hoofdlijnen
bekend. Het hof concludeert dat er derhalve voldoende bewijs van de hem
verweten gedraging voorhanden is om het instellen van een strafvervolging
te rechtvaardigen. Een schikking is niet afdoende en het hof beveelt dat
G. moet worden gedagvaard.

Volledige tekst

1. Het beklag

Het klaagschrift is op 7 juli 1993 ter griffie van het hof ingekomen. Het
beklag richt zich tegen de weigering van de officier van justitie te Alkmaar
de vervolging voort te zetten van G. te Alkmaar terzake van het misdrijf
van artikel 249 lid 1 juncto 2 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.

2. Het verslag van de procureur-generaal

In zijn verslag, ingekomen ter griffie van het hof op 20 augustus 1993,
heeft de procureur-generaal het hof in overweging gegeven klaagster niet-ontvankelijk
te verklaren.

3. Het verhoor in de raadkamer

3.1. De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft op 6 oktober 1993
klaagster en haar raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw heeft het beklag toegelicht
aan de hand van door haar overgelegde aantekeningen. Klaagster heeft bij
haar beklag volhard. Vervolgens heeft de raadsheer-commissaris diezelfde
dag in raadkamer G. gehoord, bijgestaan door mr. M. Lolkema, advocaat te
Alkmaar. De raadsvrouw van klaagster heeft dit verhoor bijgewoond. G. en
zijn advocaat hebben tegen het beklag verweer gevoerd. Zij hebben het hof
verzocht het beklag af te wijzen.

3.2 De procureur-generaal, beide verhoren aanwezig, heeft toegelicht op
welke gronden hij klaagster niet-ontvankelijk acht doch nader, subsidiair,
geadviseerd het beklag ongegrond te verklaren op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

4. De stukken betreffende het beklag

Behalve vanhiervoor genoemde stukken heeft het hof onder meer kennis genomen
van:
– het proces-verbaal van de rijkspolitie groep Castricum groepsnummer 10059111000289
van 9 oktober 1991 met bijlagen,
– de onder parketnummer 14.027424.91 aan G. uitgereikte dagvaarding tegen
de zitting van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 4 augustus 1992
en de intrekking van die dagvaarding bij bericht gedateerd 27 juli 1992,
– de brieven van de officier van justitie te Alkmaar van 27 juli 1992,
22 januari 1993 en 4 mei 1993 aan de raadsvrouw van G.;
– de brief van de raadsman van G. van 21 juli 1992 aan de officier van
justitie te Alkmaar, diens antwoord van 27 juli 1992, voorts de brief van
de officier van jusitie te Alkmaar van 5 juli 1993 aan de raadsvrouw van
G. en de brief van G. van 22 juli 1993 aan het arrondissementsparket te
Alkmaar,
– het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Alkmaar van 5 augustus
1993 met bijlagen,
– de tot die bijlagen behorende correspondentie tussen de raadsvrouw van
klaagster en de behandelend officier van justitie te Alkmaar.

5. De feiten waarop het beklag betrekking heeft

5.1 Klaagster steldt dat G., indertijd verpleegkundige in het psychiatrisch
ziekenhuis Duin en Bosch te Castricum, haar in de periode januari tot en
met oktober 1984 terwijl zij ter behandeling in dat ziekenhuis was opgenomen,
meermalen sexueel heeft misbruikt.

5.2 Klaagster wenst dat G. terzake verder wordt vervolgd.

5.3 Bij gelegenheid van het verhoor in raadkamer heeft klaagster tevens
verzocht G. te doen vervolgen omdat hij met misbruik van de afhankelijkheidspositie
die hij had doen ontstaan, ook na het ontslag van klaagster uit het ziekenhuis
ontucht met haar heeft gepleegd.

6. De ontvankelijkheid van het beklag

6.1 Klaagster heeft terzake van de feiten vermeld onder 5.1 op 10 mei 1991
aangifte tegen G. gedaan. Na een uitvoerig opsporingsonderzoek heeft de
officier van justitie G. terzake van deze feiten gedagvaard voor de zitting
van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 4 augustus 1992. De officier
heeft die dagvaarding op 27 juli 1992 ingetrokken. Bij brief van 5 juli
1993 heeft de officier G. een schikkingsvoorstel gedaan. Aan dit voorstel
heeft G. voldaan.

6.2. Het klaagschrift – gericht tegen deze wijze van afdoening – is binnen
de termijn voorzien in artikel 12(o) van het Wetboek van Strafvordering
ter griffie van het hof ingekomen.

6.3. Derhalve kan klaagster in zoverre in haar klacht worden ontvangen.

6.4. Dit geldt echter niet voor de uitbreiding van het beklag beschreven
in 5.3. het gaat hier niet om een (feitelijke) aanvulling van een ingediend
beklag maar om een beklag over een ander feit. Dat dient schriftelijk te
geschieden en niet mondeling, (eerst) bij gelegenheid van het verhoor in
de raadkamer. Op deze wijze is de procureur-generaal ook niet in de gelegenheid
schriftelijk verslag te doen (en daartoe een ambtsbericht bij de officier
van justitie in te winnen).

6.5. In deze uitbreiding van het beklag kan klaagster derhalve niet worden
ontvangen.

6.6. Ten overvloede zij opgemerkt dat evenmin duidelijk is geworden welk
strafbaar feit klaagster G. met betrkking tot de periode na haar ontslag
uit het ziekenhuis verwijt.

7. De beoordeling van het beklag

7.1. G. heeft het hem bij de dagvaarding tenlastegelegde in hoofdlijnen
bekend. Er is derhalve voldoende bewijs van de hem verweten gedraging voorhanden
om het instellen van een strafvervolging tegen G. te rechtvaardigen.

7.2. Het hof acht het aanbieden van een schikking in deze zaak niet een
afdoende reactie op de feiten.
Deze zijn daarvoor immers te ernstig. G. wordt verweten inbreuk te hebben
gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van klaagster. Hij
was verpleegkundige in het ziekenhuis waar klaagster als patiënt verbleef.
De ervaring leert dat slachtoffers van delicten als onderhavige, hetgeen
hen is overkomen vaak moeilijk kunnen verwerken.

7.3. Het hof zal derhalve het gevraagde bevel niet verlenen.

7.4. Daaraan kan niet afdoen dat de feiten in 1984 plaats vonden en dat
klaagster eerst in 1991 aangifte heeft gedaan, nu immers bekend is dat
slachtoffers van delicten als dit vaak eerst na langere tijd (in staat
zijn te) besluiten om aangifte te doen.

8. Beslissing
Het hof:
8.1. beveelt dat de vervolging terzake van de feiten waarop het beklag
betrekking heeft, bekend onder parketnummer 14.027424.91 wordt voortgezet,

8.2 gelast de officier van justitie te Alkmaar G.
terzake van die feiten ter terechtzitting te dagvaarden,

8.3 verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verder nog gedaan beklag.

Rechters

Mrs Frijda, Kop, Peeperkorn