Instantie: Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, 23 augustus 1993

Instantie

Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing

Samenvatting


Het beklag betreft het insluiten van klaagster op 9 februari 1993 van
13.30-14.30 uur vanwege het niet-deelnemen aan het onderwijs. De
beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard. Klaagster is terecht
ontvankelijk verklaard in haar beklag. De beroepscommissie stelt vast dat
de wijze waarop het voor paviljoen B geldende regime van algehele
gemeenschap wordt gevoerd niet in overeenstemming is met de invulling die,
blijkens de haar ter beschikking staande informatie, doorgaans aan een
dergelijk regime wordt gegeven. Anders dan door de directeur is betoogd
is de beroepscommissie van oordeel dat de keuze om niet aan een bepaalde
activiteit deel te nemen niet kan worden opgevat als een impliciet verzoek
om gedurende die activiteit ingesloten te worden. De beroepscommissie is
van oordeel dat de beslissing van de beklagcommissie moet worden
bekrachtigd.

Volledige tekst

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als
volgt:

1. Inhoud van het beklag en de beslissing van de beklagcommissie:

Het beklag betreft het insluiten van klaagster op 9 februari 1993 van
13.30-14.30 uur vanwege het niet-deelnemen aan het onderwijs.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als
in de aangehechte beschikking weergegeven.

2. Standpunten van de directeur en klaagster: Namens de directeur is in
beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Betoogd is dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar
beklag, aangezien er geen sprake is van een individuele beslissing ten
aanzien van klaagster, doch dat wordt geklaagd over een voor alle
gedetineerden geldende regel. De aanscherping van het op paviljoen B
geldende regime van algehele gemeenschap feitelijk noch principieel
afwijkt van een soortgelijk regime in andere inrichtingen. Per 3 januari
1993 is de feitelijke invulling van het regime op dit paviljoen echter wel
gewijzigd. Sedertdien is de personeelsbezetting van paviljoen B
ingekrompen, waardoor het niet langer mogelijk is om gedetineerden te
laten kiezen tussen hetzij deelname aan een activiteit, hetzij
gemeenschappelijke recreatie. Vanaf genoemde datum geldt dat indien een
gedetineerde niet wenst deel te nemen aan een activiteit, zij in haar cel
wordt ingesloten. Deze keus kan opgevat worden als een impliciet verzoek
om afzondering ex artikel 24 Gevangenismaatregel. De situatie zoals deze
bestond voor 3 januari 1993 betekende een afwijking in positieve zin ten
opzichte van de landelijke invulling van de tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf in algehele gemeenschap. Aangevoerd is dat de gehuldigde
opvatting in overeenstemming is met de artikelen 30 van de Beginselenwet
gevangeniswezen en 22 van Gevangenismaatregel. Verwezen is voorts naar de
artikelen 14 en 18 van hoofdstuk III van het Huishoudelijk Reglement van
paviljoen B, waarin het van toepassing zijnde regiment wordt omschreven.

Door en namens klaagster is daarop geantwoord als tegenover de
beklagcommissie. Bepleit is dat klaagster ontvankelijk is in haar beklag.
Immers, er is sprake van een beperking van haar rechten die het gevolg is
van een algemene regel. Volgens jurisprudentie van de beroepscommmissie
is een tegen een dergelijke beperking gericht beklag ontvankelijk. Voorts
is betoogd dat de invulling die in “Overmaze” wordt gegeven aan het regime
van algehele gemeenschap niet overeenstemt met de landelijke. Het op
paviljoen B gevoerde regime komt overeen met het regime van beperkte
gemeenschap, waar gedetineerden worden ingesloten wanneer zij niet
deelnemen aan een activiteit. Verder is aangevoerd dat er in de inrichting
een regime van algehele gemeenschap geldt. Feitelijk geldt echter sinds
3 januari 1993 een regime van beperkte gemeenschap. Op grond van de titels
III en IV Beginselenwet gevangeniswezen en artikel 22 Gevangenismaatregel,
in onderling samenhang bezien, is slechts de Minister van Jusititie
bevoegd een beslissing te nemen tot wijziging van het te voeren regime.
In verband hiermee ontbreekt elke wettelijke grondslag aan de door de
directie doorgevoerde wijziging.

3. Beoordeling: In beroep heeft de directeur betoogd dat klaagster niet-
ontvankelijk in haar beklag verklaard had behoren te worden. Nu het beklag
is gericht tegen een concrete namens de directeur genomen beslissing om
klaagster gedurende een bepaalde periode in te sluiten, kan niet gezegd
worden dat het beklag een alle gedetineerden betreffende regeling betreft.
Terecht heeft de beklagcommissie derhalve klaagster ontvankelijk in haar
beklag verklaard.

De beslissing is namens de directeur genomen, waartegen het beklag is
gericht, is gebaseerd op een sinds 3 januari 1993 in de inrichting
geldende regel dat gedetineerden worden ingesloten in hun cel indien zij
niet deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Thans is aan de orde
of deze regel al dan niet in strijd is met het in de inrichting,
overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming, geldende regime van algehele
gemeenschap. De precieze inhoud van een regime van algehele of beperkte
gemeenschap is niet in wettelijke bepalingen vastgelegd. In het kader van
een regime van algehele gemeenschap kunnen gedetineerden, naar wat als de
bedoeling van de wetgever moet worden aangenomen, zich relatief vrij
binnen de inrichting bewegen, met uitzondering van de nacht. Navraag door
de beroepscommissie bij een aantal van dergelijke penitentiaire
inrichtingen leverde het volgende op. Op werkdagen zijn de cellen in
bedoelde inrichtingen de gehele dag geopend, ook indien er geen
activiteiten plaatsvinden. De cellen zijn slechts gedurende de maaltijden
en de nacht gesloten. Gedetineerden die in beperkte gemeenschap verblijven
hebben minder bewegingsvrijheid en worden vaker opgesloten in hun cel. De
beroepscommissie stelt vast dat de wijze waarop het voor paviljoen B
geldende regime van algehele gemeenschap wordt gevoerd niet in
overeenstemming is met de invulling die, blijkens de haar ter beschikking
staande informatie, doorgaans aan een dergelijk regime wordt gegeven.
Anders dan door de directeur is betoogd is de beroepscommissie van oordeel
dat de keuze om niet aan een bepaalde activiteit deel te nemen niet kan
worden opgevat als een impliciet verzoek om gedurende die activiteit
ingesloten te worden. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing
van de beklagcommissie moet worden bekrachtigd.

4. Beslissing. De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur
ongegrond en bekrachtigd de beschikking van de beklagcommissie.

Rechters

Mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S.Fiselier, leden, mr. S.A.A.J. Beumer, secretaris