Instantie
Rechtbank Assen
Samenvatting
Vordering ƒ 15.000,= immateriele schadevergoeding. Gedaagde is
strafrechtelijk veroordeeld. Eiseres was ten tijde van het misbruik
minderjarig. Rekening houdend met het inkomen van gedaagde, de
vermogenspositie van eiseres en de aard van de gedragingen van gedaagde,
wijst de rechtbank een bedrag van ƒ 10.000,= toe.
Volledige tekst
1. Het verloop van de procedure
1.1. X en Y hebben in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van
hun destijds nog minderjarige dochter, geboren te Emmen, 11 juni 1974, bij
conclusie van eis, overeenkomstig de dagvaarding, gevorderd dat de
rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagde zal veroordelen om aan voornoemde minderjarige, tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen de som ƒ 15.000,= vermeerderd met de
wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot die der
algehele voldoening, voorts van waarde zal verklaren het bij dagvaarding
betekende conservatoire beslag op het daarin vermelde roerend goed, met
voormeld beslag daaronder begrepen.
1.2. Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord de vordering gemotiveerd
betwist en stukken ter griffie gedeponeerd.
1.3. Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd en hebben daarbij over
en weer stukken in het geding gebracht.
1.4. Beide partijen hebben ook bij akte nog een stuk in het geding
gebracht, Van de zijde van de eisende partij is voorts nog akte gevraagd
van het feit dat de dochter op 11 juni 1992 meerderjarig is geworden en
de stellingen en vorderingen als in de procedure tot op h eden
geformuleerd overneemt en als eiseres zal voortprocederen. Vervolgens
hebben partijen om vonnis verzocht onder overlegging van de
procesdossiers.
2. De feiten
2.1 Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 19 december 1989
bewezen verklaard dat verdachte: a. Op verscheidene tijdstippen, in de
periode van 11 juni 1987 tot en met 15 april 1988 in Nederland buiten echt
vleselijke gemeenschap heeft gehad met de vrouw, eiseres, geboren 11 juni
1974, die aldus de leeftijd van 12, maar nog niet die van 16 jaren had
bereikt. b. op verscheidene tijdstippen, in de periode van 11 juni 1987
tot en met 15 april 1988 in Nederland met eiseres, geboren 11 juni 1974,
die aldus beneden de leeftijd van 16 jaren was, ontuchtige handelingen
heeft gepleegd en/of haar tot het plegen of dulden van ontuchtige
handelingen heeft verleid, (telkens) hierna bestaande dat verdachte de
borsten van de eiseres heeft betast en/of zich door haar heeft laten
aftrekken. Het Hof heeft de door deze rechtbank op 3 mei 1989 gegeven
vrijspraak van gedaagde vernietigd en hem terzake van de bewezen
verklaarde feiten veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van
vijftien maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
twee jaar.
2.2. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van gedaagde tegen dit arrest
verworpen.
2.3. Eiseres heeft op 21 maart 1991 conservatoir beslag laten leggen op
een aan gedaagde toebehorende personenauto, merk Opel, type Ascona,
gekentekend XX. Gedaagde heeft deze auto in weerwil van het gelegde beslag
verkocht en in plaats een BMW, type 318, gekentekend XX aangeschaft.
3. De grondslag van de vordering
3.1. Eiseres grondt haar vordering op onrechtmatige daad. Zij stelt dat
gedaagde haar lichamelijke en geestelijke integriteit heeft aangetast toen
zij nog een kind was door te handelen, zoals bewezen is verklaard bij
genoemd arrest van 19 december 1989. Ten gevolge hiervan heeft eiseres
schade gelden, onder meer doordat zij thans, ten gevolge van het seksueel
misbruik door gedaagde dat zij niet kan verwerken, het volgende gedrag
vertoont: – zij heeft angst voor mannen; – zij wordt iedere nacht in
paniek wakker; – zij is agressief en onhandelbaar, gedroeg zich op school
zeer onaangepast en is met de opleiding gestopt, is haar vriendinnen
kwijtgeraakt en gaat in de weekeinden niet meer uit. Mede gelet op de
wederzijdse stand en fortuin van de betrokkenen (eiseres heeft geen
inkomen of vermogen, gedaagde heeft een WAO-uitkering en inkomsten uit
werkzaamheden in een buurthuis) dient de immateriele schade op ƒ 15.000,=
te worden gesteld.
3.2 Eiseres verzoekt dat het gelegde conservatoire beslag, in plaats van
voor de Opel, van waarde verklaard wordt voor de BMW van gedaagde.
4. Het Verweer
4.1. Gedaagde heeft aangevoerd dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard
moet worden omdat haar ouders destijds geen machtiging aan de
Kantonrechter hebben verzocht om namens haar in rechte te kunnen optreden.
4.2. Gedaagde ontkent dat hij eiseres op enigerlei wijze onheus zou hebben
bejegend. Hij stelt dat nog steeds voldoende ruimte is om te twijfelen aan
het waarheidsgehalte van de verklaringen van eiseres, die ten grondslag
hebben gelegen aan de strafrechtelijke veroordeling door het Gerechtshof
te Leeuwarden, voornoemd.
4.3. Voorts ontkent gedaagde dat eiseres het hiervoor vermelde gedrag
vertoont; hij stelt dat eiseres niet schroomt om heel uitdagend langs zijn
woning te lopen en dat hij heeft vernomen dat eiseres met iedereen meegaat
die dat maar wil. Voorts stelt gedaagde dat als eiseres al het gemelde
gedrag vertoont, geenszins vast staat dat dit te wijten is aan gedragingen
van hem. Subsidiair ontkent gedaagde inkomsten te hebben uit werkzaamheden
in een buurthuis.
5.Het toepasselijk recht
5.1. Aangezien alle gestelde feiten die de wet voor een vorderingsrecht
uit onrechtmatige daad vereist, reeds voor het in werking treden van het
nieuwe recht waren voltooid of, voor zover het de gestelde schade betreft,
in ieder geval gedeeltelijk was geleden, is ingevolge de artikelen 69 en
173 van de overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek het voor 1 januari 1992
geldende recht van toepassing op de vordering uit onrechtmatige daad. Het
conservatoire beslag is op 21 maart 1991 gelegd. Ingevolge artikel 18 van
het twaalfde gedeelte van de Invoeringswet Boeken 3,5 en 6 Nieuw
Burgerlijk Wetboek moet dit beslag naar het voor 1 januari 1992 geldende
recht worden afgewikkeld.
6. Beoordeling
6.1. Anders dan gedaagde stelt hebben de ouders en wettelijk
vertegenwoordigers van eiseres wel degelijk de kantonrechter te Emmen om
een machtiging als bedoeld in artikel 1:349 BW verzocht, welke machtiging
op 2 april 1991 is verleend. Het bestaand van deze machtiging is vermeld
in de inleidende dagvaarding en voorts is de machtiging bij akte in het
geding gebracht.
6.2. De bewezenverklaring van het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden
van 19 december 1989, welke hiervoor is weergegeven, levert ingevolge
artikel 188 RV dwingend bewijs op van die feiten. Gedaagde heeft de
juistheid van deze bewezenverklaring betwist. Gedaagde verwijst naar het
gestelde in de pleitnota, voorgedragen op de strafzitting van deze
rechtbank van 19 april 1989. De rechtbank overweegt dat hetgeen in deze
pleitnota staat, door het Gerechtshof door het Gerechtshof bij zijn
beraadslaging is betrokken. Gedaagde heeft thans niet gewezen op relevante
verklaringen, feiten of omstandigheden die niet bekend waren ten tijde van
de strafrechtelijke veroordeling door het Gerechtshof De rechtbank acht
het aan het eind van de conclusie van antwoord gedane aanbod van gedaagde
zijn stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, speciaal door
middel van getuigen, in deze omstandigheden onvoldoende gepreciseerd.
Mitsdien staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat gedaagde, op
verscheidene tijdstippen, in de periode van 11 juni 1987 tot en met 15
april 1988 in Nederland buiten echt vleselijke gemeenschap heeft gehad met
de vrouw, geboren op 11 juni 1974, die aldus de leeftijd van twaalf, maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt en dat gedaagde op verscheidene
tijdstippen in de periode van 11 juni 1987 tot en met 15 april 1988 in
Nederland met het meisje ontuchtige handelingen heeft gepleegd en/of haar
tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen heeft verleid,
(telkens) hierin bestaande dat verdachte de borsten van haar heeft betast
en/of zich door haar heeft laten aftrekken.
6.3. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen, welke in strijd
zijn met de wet, jegens eiseres onrechtmatig zijn. Voorts acht de
rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik van
een minderjarige ernstig psychisch letsel bij de minderjarig kan
veroorzaken, dat zeer lange tijd kan doorwerken. De rechtbank acht
onvoldoende aannemelijk geworden dat gedaagde naast zijn WAO-uitkering
over ander inkomsten beschikt. Gelet op de hoogte van deze uitkering
(ongeveer ƒ 1550 netto per maand) en op de vermogenspositie van eiseres
en voorts gezien de aard van de gedragingen van gedaagde, stelt de
rechtbank het bedrag, dat gedaagde uit hoofde van schadevergoeding aan
eiseres dient te betalen naar redelijkheid en billijkheid vast op ƒ
10.000,=.
6.4. Ten aanzien van het gelegde beslag overweegt de rechtbank als volgt.
Gedaagde heeft in weerwil van het gelegde conservatoire beslag zijn Opel
Ascona verkocht en in plaats daarvan een BMW 318 aangeschaft. De
procureurs van partijen hebben onderling afgesproken dat het op de Opel
gelegde conservatoire beslag thans op de BMW rust en zij verzoeken de
rechtbank deze afspraak over te nemen. De rechtbank is van oordeel dat een
dergelijke zaakvervanging in strijd is met het systeem van het
beslagrecht. In het voor 1 januari 1992 geldende beslagrecht kwam geen
bepaling voor waaruit kan worden afgeleid dat een zodanige zaaksvervanging
bij beslag is toegestaan. Artikel 455a RV (nieuw) geeft weliswaar een
regeling voor zaaksvervanging, doch deze betreft slechts de vorderingen
tot vergoeding die na inbeslagneming in de plaats van de beslagen zaak
zijn getreden. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan
verzekeringspenningen, maar de inruil van een auto voor een andere valt
niet onder de werking van dit artikel. Eiseres had zich kunnen beroepen
op de nietigheid van de vervreemding van de Opel Ascona, of wel, met
verlof van de president en met tussenkomst van de deurwaarder, beslag
moeten leggen op de BMW. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering tot
van waardeverklaring van het op de Opel Ascona gelegde conservattoire
beslag afwijzen. Wel acht de rechtbank termen aanwezig om eiseres toe te
staan om terstond na de betekening en het bevel om daaraan te voldoen,
executoriaal beslag te leggen op de BMW. De rechtbank verleent eiseres
daarom ambtshalve toestemming tot inkorting van de termijn, bedoeld in
artikel 439 RV, eerste lid.
6.5. De rechtbank zal gedaagde, als in het ongelijk te stellen partij, in
de kosten an dit geding veroordelen.
Beslissingen De rechtbank:
1. Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiseres te betalen de som van ƒ 10.000,= (zegge: tienduizend gulden),
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der
dagvaarding tot die der algehele voldoening.
2. Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, tot op heden aan
de zijde van eiseres begroot op ƒ 1.200,= voor salaris en ƒ 552,70 voor
verschotten waarvan te voldoen aan: a. de griffier van deze rechtbank ƒ
1.584,96 (bestaande uit in debet gestelde recht ƒ 225,= uitgebrachte
exploiten en opgemaakte processen-verbaal ƒ 159,96 en ƒ 1.200,= voor
salaris en verschotten van de procureur van eiseres) middels
overschrijving op postrekeningnummer t.n.v. de gerechten in het
arrondissement Assen, en b. het restant aan (de procureur van) eiseres.
3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad 4. Wijst af het
meer of anders gevorderde. 5. Verleent eiseres toestemming tot verkorting
van de termijn, bedoeld in artikel 439 RV, eerste lid, indien zij beslag
wenst te leggen op de aan gedaagde toebehorende BMW, gekentekend XX, in
die zin dat het beslag terstond na betekening van dit vonnis en het bevel
daaraan te voldoen kan worden gelegd.
Rechters
mrs. Le Poole, Dijkers, Boon-Niks