Instantie
Kantonrechter Utrecht
Samenvatting
X (41 jaar oud, acht jaar in dienst) stelt last te hebben van de avances van
een zelfstandig werkende medisch specialist (oogarts) in het ziekenhuis waar
zij werkzaam is. De oogarts stuurt haar voortdurend bloemen en andere
geschenken, noemt haar in het bijzijn van patiënten `schatje’ en valt haar
lastig met anonieme telefoontjes. X is ziek geworden en heeft pas daarna het
ziekenhuis op de hoogte gesteld van de problemen. Bemiddeling tussen de
specialist en X heeft niet tot een oplossing geleid.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het in een situatie als de
onderhavige slechts dan billijk aan Y de betaling van een vergoeding op te
leggen, wanneer aan haar enig reëel verwijt kan worden gemaakt. De oogarts is
immers geen orgaan van Y (het ziekenhuis). Hij is zelfs niet eens in haar
dienst en is dus niet ondergeschikt aan Y. Van groot belang is dat niet is
komen vast te staan (en ook niet aannemelijk is gemaakt) dat Y voor het
tijdstip waarop X ziek werd van de gedragingen van de oogarts op de hoogte is
geweest. Tot dat tijdstip kon Y bij gebrek aan wetenschap niets doen. Haar
kan tot dit tijdstip niets worden verweten. X verwijt Y vooral dat Y geen
andere baan voor haar heeft gevonden (gecreëerd). Dit verwijt is niet reëel.
Van algemene bekendheid is de hachelijke positie van Y, waarin steeds weer
sluiting dreigt. X heeft ook niet nader aangegeven welke baan (buiten de
toegezonden vacatures) Y voor haar gehad zou moeten hebben. Bovenstaande
neemt niet weg dat de gebeurtenissen voor X een dramatische wending hebben
genomen. Naar het oordeel van de kantonrechter zal zij echter degene die
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, moeten aanspreken. Dat is niet Y.
X vordert ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een
vergoeding van ƒ 43.010 bruto, alsmede voor de kosten van outplacement ƒ
20.000 en immateriële schadevergoeding van ƒ 20.000. De Kantonrechter
ontbindt de arbeidsovereenkomst zonder schadevergoeding
Volledige tekst
(…)
Motivering
1. Vaststaat dat verzoekster vanaf 1 mei 1983 in dienst van verweerster is,
aanvankelijk voor bepaalde tijd, sedert 12 januari 1984 voor onbepaalde tijd.
Verzoekster was werkzaam als medisch secretaresse. Het salaris bedroeg
laatstelijk ƒ 3910 bruto per maand.
Verzoekster heeft aanvankelijk voor de maatschap van de cardiologen gewerkt.
Daarna (juli 1988) is zij voor de oogarts X (hierna aan te duiden als de
oogarts) gaan werken.
De oogarts was niet in dienst van verweerster. Hij is op grond van een
toelatingscontract in het ziekenhuis van verweerster werkzaam. De oogarts
heeft naast de praktijk in het ziekenhuis een privé-praktijk. In de
privé-praktijk assisteert zijn echtgenote.
Na verloop van tijd ontstonden problemen tussen de echtgenote van de oogarts
en verzoekster. Na een bemiddeling door verweerster zijn die problemen
opgelost omstreeks mei/juni 1990.
Onderwijl begon de oogarts, die op het werk bijzonder weinig sprak,
verzoekster met bloemen (na enige tijd zelfs rode rozen) en cadeaus (bonbons
en parfums) te overladen. Tegenover verzoekster gaf de oogarts te kennen
grote problemen met zijn echtgenote te hebben.
Verzoekster heeft de oogarts te kennen gegeven de bloemen en cadeaus niet op
prijs te stellen. Ook gaf zij aan niets te maken te hebben met zijn
echtelijke problemen. De geschenken bleven desalniettemin voortduren.
Voorts begon de oogarts, die al reeds weinig zei in de directe contacten
briefjes voor verzoekster achter te laten. Op bandjes, die verzoekster moest
uittypen, klonk muziek (die op verzoekster kon slaan) op de achtergrond. De
toon van deze briefjes en bandjes werd volgens verzoekster steeds ‘intiemer’.
De oogarts sprak op de banden eveneens over de privé-problemen met zijn
echtgenote. de oogarts noemde verzoekster eenmaal ‘lieverd’ in het bijzijn
van patiënten. Verzoekster bleef verklaren dit alles helemaal niet te willen.
Op 10 oktober 1990 is verzoekster ziek geworden. Via de huisarts belandde zij
bij een internist. Deze constateerde een maagzweer. Bloemen van de oogarts
werden tijdens de ziekte bij voortduring bezorgd.
Verzoekster werd bovendien steeds vaker anoniem telefonisch lastig gevallen.
Ten einde raad heeft verzoekster verweerster ingeschakeld.
Mevrouw Z heeft een gesprek met verzoekster en de oogarts gearrangeerd. Dat
leverde niet veel op, zij het dat verzoekster niet langer anoniem telefonisch
werd benaderd.
Na het gesprek heeft mevrouw Z als haar mening te kennen gegeven dat
verzoekster niet langer voor de oogarts kon werken. Zij heeft verzoekster op
de hoogte gehouden van interne en externe vacatures. Er zijn nadien twee
gesprekken van verzoekster met haar gemachtigde en verweerster (c.q. haar
raadsman) geweest. Verzoekster heeft op kosten van verweerster een cursus
Word-Perfect gevolgd.
Bij de behandeling van het verzoek is aan de orde geweest of verweerster een
medische secretaresse bereid zou kunnen vinden haar werkplek met die van
verzoekster bij de oogarts te ruilen.
Na de behandeling heeft verzoekster te kennen gegeven niet meer binnen
verweerster te kunnen werken. Hierdoor was een – eventuele – ruil van de
baan.
2. Verzoekster vraagt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het is voor
haar door de gebeurtenissen met de oogarts onmogelijk geworden in het
ziekenhuis van verweerster te werken. Voor die gebeurtenissen houdt
verzoekster verweerster aansprakelijk.
Voorts verwijt zij verweerster dat deze haar onvoldoende begeleid heeft.
Verweerster heeft de zaak op haar beloop gelaten, waardoor alles uit de hand
gelopen is. Zowel lichamelijk als psychisch heeft verzoekster thans ernstige
klachten. Door haar persoonlijke omstandigheden (leeftijd – 43 jaar -, geen
diploma’s maar alleen praktijkervaring) zal zij moeilijk een andere baan
kunnen vinden.
Verzoekster vraagt een vergoeding van ƒ 43 010 bruto, alsmede voor kosten van
outplacement
ƒ 20 000 en een immateriële vergoeding van
ƒ 20 000.
3. Verweerster verzet zich niet tegen de verzochte ontbinding van de
arbeidsovereenkomst.
Volgens verweerster bestaat geen reden een vergoeding te haren laste te
bepalen. Pas nadat verzoekster arbeidsongeschikt geworden was, heeft
verweerster van de problemen met de oogarts vernomen. Hierin heeft zij direct
proberen te bemiddelen. Op haar verzoek heeft verweerster verzoekster van
alle vacatures op de hoogte gehouden. Slechts een keer is dit vergeten.
Mevrouw Z heeft steeds contact met verzoekster gehouden. Voor het gedrag van
de oogarts kan verweerster niet aansprakelijk gehouden worden.
4. Verzoekster kan en wil de arbeidsverhouding niet langer voortzetten.
Verweerster respecteert de beslissing. Er is derhalve sprake van een zodanige
wijziging van omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden
wegens gewichtige redenen.
5. De vraag waar dit geding in feite om gaat is of redenen aanwezig zijn aan
verzoekster ten laste van verweerster een vergoeding toe te kennen. Deze
vraag wordt ontkennend beantwoord.
Overwogen wordt als volgt.
6. Naar het oordeel van de kantonrechter is het in een situatie als de
onderhavige slechts dan billijk aan verweerster de betaling van een
vergoeding op te leggen, wanneer aan verweerster een reëel verwijt kan worden
gemaakt. De oogarts is immers geen orgaan van verweerster. Hij is zelfs niet
eens in haar dienst en is dus niet ondergeschikt aan verweerster.
Van groot belang is dat niet is komen vast te staan (en ook niet aannemelijk
is gemaakt) dat verweerster voor het tijdstip waarop verzoekster ziek werd
van de gedragingen van de oogarts op de hoogte is geweest. Tot dat tijdstip
kon verweerster bij gebrek aan wetenschap niets doen. Haar kan tot dit
tijdstip niets verweten worden.
Wellicht was het beter geweest indien verzoekster verweerster eerder had
ingelicht. Dan was misschien een oplossing gevonden (zoals indertijd bij de
problemen rond de echtgenote van de oogarts).
Verzoekster verwijt verweerster vooral dat verweerster geen andere baan voor
haar heeft gevonden (gecreëerd).
Dit verwijt is niet reëel. Van algemene bekendheid is de hachelijke positie
van verweerster, waarin steeds weer sluiting dreigt.
Verzoekster heeft ook niet nader aangegeven welke baan (buiten de toegezonden
vacatures) verweerster voor haar gehad zou moeten hebben.
Bovenstaande neemt niet weg dat de gebeurtenissen voor verzoekster een
dramatische wending hebben genomen. Naar het oordeel van de kantonrechter zal
zij echter degene die onrechtmatig jegens haar gehandeld heeft, moeten
aanspreken. Dat is niet verweerster.
7. Aan verzoekster wordt een termijn tot 1 maart 1992 gegund om het verzoek
in te trekken.
8. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat elke partij de
eigen kosten draagt.
Rechters
Mr. M.L.J.C. van Emden-Greenen