Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 22 november 1991

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


De constructie waarin werknemers onafgebroken werkzaam zijn in een
onderneming, afwisselend uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en als
uitzendkracht, leidt niet tot het ontnemen van ontslagbescherming. Met
betrekking tot de wettelijke ontslagregels wordt deze constructie als een
voortgezette dienstbetrekking aangemerkt.

Volledige tekst

B c.s. zijn allen gedurende een aantal jaren onafgebroken werkzaam geweest
in de onderneming van Campina, afwisselend als uitzendkracht en uit hoofde
van een arbeidsovereenkomst met Campina voor bepaalde tijd. Na een periode
als uitzendkracht volgde steeds aansluitend een dienstverband met Campina
voor bepaalde tijd, waarna telkens opnieuw een periode als uitzendkracht
volgde, etc. Op 8 juli 1988, toen de laatste door Campina met ieder van
B c.s. voor bepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst ten einde liep,
heeft Campina hen ontslagen in dier voege dat zij aan ieder van hen een
ontslagbewijs heeft toegezonden, inhoudende dat de dienstbetrekking
eindigde op 9 juli 1988 wegens het einde van de arbeidsovereenkomst. B
c.s. zijn vervolgens weer als uitzendkracht bij Campina tewerkgesteld
(tot 10 januari 1989). Eind 1988 werd aan B c.s. duidelijk dat noch Keser
Uitzendgroep noch Campina verder van hun diensten gebruik wenste te maken.
Zij hebben toen de nietigheid ingeroepen van voormelde ontslagen. ( …)

3.2 In cassatie gaat het enkel om de vraag of juist is het uitgangspunt
van B c.s. dat de tussen ieder van B c.s. en Campina laatst gesloten
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet gelden als een voortgezette
dienstbetrekking tussen hen en Campina als bedoeld in art. 1639f BW, en
dat dientengevolge de dienstbetrekking niet van rechtswege eindigde wegens
het verstrijken van de overeengekomen tijd doch voor de beeindiging
daarvan voorafgaande opzegging nodig was, terwijl bovendien art. 6 BBA van
toepassing was. Daartoe hadden B c.s. onder meer gesteld dat, hoewel door
hen de arbeid in de onderneming van Campina formeel werd verricht
afwisselend in dienst van Keser Uitzendgroep en in dienst van Campina, hun
dienstbetrekking materieel steeds ongewijzigd werd voorgezet
(rechtsoverweging 4.1 van de rechtbank). Het Hof heeft, evenals de
rechtbank, dit uitgangspunt van B c.s onjuist geoordeeld. Daartegen richt
zich het middel met 9 onderdelen.

3.3 Het Hof is ervan uitgegaan dat in de perioden tussen de telkens met
Campina gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ‘dezelfde arbeid
wordt verricht doch via een uitzendbureau’. Het heeft voorts geoordeeld:
‘Het effect van de door Campina gehanteerde formule, welke een structureel
karakter draagt, komt inderdaad in strijd met de door de wetgever beoogde
ontslagbescherming’ (rechtsoverweging 4.10). Maar het heeft aan een en
ander niet de door B c.s. gewenste consequenties verbonden, op de grond
dat de wet, mede gezien haar geschiedenis, noch in art. 1639k lid 1 –
waarop B c.s. eveneens een beroep hadden gedaan – noch in art. 1639f, lid
3 en 4, ruimte bood voor toepassing van die laatste bepalingen in een
situatie als de onderhavige. Aldus oordelend heeft het Hof blijk gegeven
van een onjuiste rechtsopvatting.

3.4 Het gaat hier om een constructie die zich naar haar aard ertoe leent
om te ontkomen aan de werking van de dwingendrechtelijke wetsbepalingen
die beogen de werknemer bescherming tegen hem verleend ontslag te bieden,
aangezien bij toepassing van die constructie deze wetsbepalingen, indien
naar de letter genomen, niet tot het daarmee beoogde doel zouden leiden.
Deze constructie komt er immers op neer dat de werkgever gedurende een
langere periode (‘een aantal jaren’) werk in zijn onderneming doet
verrichten door arbeidskrachten met wie hij daartoe een aantal malen
achtereen arbeidsovereenkomsten sluit voor bepaalde tijd telkens
afgewisseld door aansluitende perioden (van, naar het Hof kennelijk heeft
aangenomen, telkens meer dan 31 dagen met het oog op het bepaalde in art.
1639f, lid 4) waarin diezelfde werknemers hetzelfde werk in zijn
onderneming verrichtten als uitzendkrachten. Een redelijke, met het
stelsel van de wet en de strekking van vorenbedoelde wetsbepalingen
strokende toepassing daarvan brengt dan ook mee dat de te dezen gekozen
constructie niet leidt tot het ontnemen aan B c.s. van hun door de wet
gewaarborgde ontslagbescherming en dat daarom de relatie tussen ieder van
hen en Campina, wat betreft de wettelijke regels die gelden voor
beeindiging daarvan, moet worden aangemerkt als een voortgezette
dienstbetrekking in de zin van art. 1639f.

3.5 De onderdelen 6 tot en met 8 van het middel treffen derhalve doel.
(…).

4. Beslissing: de Hoge Raad: vernietigt het arrest van het Gerechtshof te
‘s-Hertogenbosch van 19 december 1989; verwijst de zaak naar het
Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;( …).

Rechters

Mrs. Royer, Hermans, Boekman, Davids, Heemskerk