Instantie: Rechtbank Almelo, 22 mei 1991

Instantie

Rechtbank Almelo

Samenvatting


Gedaagde is voor incest met zijn minderjarige dochter veroordeeld.
Eiseres, de dochter vordert, immateriele schadevergoeding ter hoogte van
ƒ 20.000,=. Deze eis wordt toegewezen.

Volledige tekst

Gehoord partijen; Gezien de stukken, waaronder die betrekking hebbende op
het op 14 november 1989 onder gedaagde gelegde conservatoire beslag;

Overwegende ten aanzien van de feiten: Eiseres heeft gesteld en
geconcludeerd voor eis, en gedaagde heeft geconcludeerd voor antwoord.
Hierna hebben partijen geconcludeerd voor repliek en dupliek, waarna zij
de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt, hebben gefourneerd
ter fine van vonnis.

Overwegende ten aanzien van het recht: 1. Met betrekking tot het gelegde
beslag overweegt de Rechtbank dat is voldaan aan de wettelijke termijnen
en voorschriften.

2. Als gesteld en erkend, dan wel niet althans niet gemotiveerd
weersproken, ten dele blijkend uit de onweersproken gebleven inhoud der
overgelegde produkties, staat tussen partijen vast dat gedaagde gedurende
meerdere jaren meerdere malen vleselijke gemeenschap heeft gehad met zijn
(toenmaals minderjarige) dochter, eiseres in de onderhavige procedure, die
alstoen de leeftijd had tussen 12 en 16 jaren, voor welk strafbaar feit
gedaagde door de strafrechter is veroordeeld. Voorts staat alsdus vast dat
eiseres zich onder behandeling heeft doen stellen van een maatschappelijk
werker alsmede een zenuwarts.

3. Eiseres stelt zich -kort samengevat en in hoofdzaak- op het standpunt
dat gedaagde door zijn bovenomschreven gedragingen jegens haar
onrechtmatige heeft gehandeld hetgeen smart en derving van levensvreugde
heeft opgeleverd en ook thans nog oplevert alsmede een aantal door haar
genoemde verdere gevolgen (zoals nachtmerries, slaapwandelen, depressieve
buien, onzindelijkheid tot het 17e levensjaar en ontbreken van
lustgevoelens bij seksueel verkeer); hetwelk grondslag oplevert voor een
vordering tot vergoeding van immateriele schade tot primair een beloop van
ƒ 20.000,– alsmede voor de in de conclusie van eis genoemde
nevenvorderingen.

4. Gedaagde heeft het gevorderde bestreden.

Gedaagde voert primair aan dat de door eiseres gestelde verdere gevolgen
-zo deze al aanwezig zijn hetgeen eiseres zal hebben te bewijzen- in niet
geringe mate (ook) voorkomen bij personen die nimmer met feiten als door
gedaagde gepleegd werden geconfronteerd, terwijl (voorts) het vereiste
causale verband tussen het bovengenoemde handelen van gedaagde en de
gevolgen wordt betwist. Daarnaast voert gedaagde aan dat de door eiseres
gevorderde schade in redelijkheid niet voor toewijzing in aanmerking komt;
althans niet tot het door eiseres gevorderde bedrag.

5. De rechtbank acht ter vaststelling van het gestelde onrechtmatig
karakter van de handelingen van gedaagde, een nader onderzoek naar de door
eiseres gestelde verdere gevolgen (alsmede het causale verband
daaromtrent) dan ondervonden smart en gederfde levensvreugde, overbodig.

Immers, de onrechtmatigheid van de gedragingen van gedaagde staat vast
door zijn erkenning van deze gedragingen, terwijl het onderhouden van
vleselijke gemeenschap met zijn minderjarige dochter als zodanig reeds is
te kwalificeren als het maken van inbreuk op de lichamelijke integriteit,
en daarmede als een inbreuk op een aan eiseres toekomend subjectief
(persoonlijkheids-) recht; derhalve een aantasting van de persoon.
Overwogen wordt daarbij dat als feit van algemene bekendheid heeft te
gelden, alsmede besloten ligt in de strafbaarstelling door de wetgever van
gedragingen zoals door gedaagde jegens eiseres verricht (mede) met het oog
op de daardoor te verwachten psychische schade, dat een inbreuk op de
lichamelijke integriteit zoals eiseres in casu heeft ondergaan, (direct)
voor betrokkene oplevert het ondervinden van smart en het derven van
levensvreugde. Zulks geldt -ten overvloede- te meer nu vast staat dat
eiseres zich heeft moeten voorzien van ondersteuning door deskundigen,
terwijl laatstbedoelden (maatschappelijk werker en zenuwarts) in een
schriftelijke verklaring hebben gesteld -zakelijk weergegeven- dat zulks
geschiedde naar aanleiding van het bovenbedoelde seksuele misbruik. Nu
alsdus de onrechtmatige gedragingen zoals door gedaagde ten opzichte van
eiseres begaan, juridisch waren voltooid en gevolgen opleverden reeds ten
tijde van het begaan ervan, kan de door gedaagde gestelde afwezigheid van
de door eiseres genoemde verdere gevolgen aan de onrechtmatigheid van zijn
gedragingen niets afdoen.

6. Hooguit kan de gestelde afwezigheid van meerbedoelde verdere gevolgen
van invloed zijn op de omvang van het nog te bepalen schadebedrag.

De rechtbank overweegt terzake dat de inbreuk op de lichamelijke
integriteit zoals eiseres in casu meerdere malen gedurende meerdere jaren
op jeugdige leeftijd heeft ondergaan, gezien de ernst daarvan, in beginsel
reeds naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid grondslag biedt tot
vaststelling van een immateriele schadevergoeding op een omvang zoals
gevorderd. Aan die grondslag doet derhalve de door gedaagde gestelde
afwezigheid van verdere gevolgen niet af, nog geheel daargelaten de
omstandigheid dat gedaagde slechts stellenderwijs, zonder daaraan nadere
motivering te geven, bedoelde afwezigheid opwerpt terwijl toch feit van
algemeen bekendheid is dat incestueuze handelingen in vergelijkbare
omstandigheden als regel (mede) aanleiding geven tot (een of meer )
gevolgen zoals thans door eiseres gesteld. Dientengevolge zal de Rechtbank
ook voorbij gaan aan gedaagdes stelling dat ook niet-incestslachtoffers
in niet geringe mate lijden aan de door eiseres genoemde verdere gevolgen.
Het instellen van nader onderzoek naar meerbedoelde verdere gevolgen
teneinde te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een
schadevergoeding hoger dan ƒ 25.000,= hetgeen in beginsel tot de
mogelijkheden zou kunnen behoren nu het petitum daarvoor de ruimte biedt,
zal de Rechtbank achterwege laten nu het toch de kennelijke bedoeling van
eiseres moet worden geacht om met het genoemde bedrag een bovengrens voor
de gevorderde som aan te geven.

7. Gedaagde heeft nog aangevoerd dat hij gezien de omvang van zijn inkomen
ten hoogste ƒ 50,= per maand kan vrijmaken voor betaling van enig
schadevergoeding, zulks in verband met – onder meer- zijn hypothecaire
verplichtingen. Gedaagde voert in verband hiermede aan dat het niet voor
de hand ligt om hem te belasten met maandelijkse betalingen gedurende een
periode van ruim 41 jaren.

8. De Rechtbank kan laatstbedoeld standpunt met gedaagde delen, doch merkt
op dat deze situatie zich in rechte niet zal voordoen, nu toch de wet
bepaalt dat de schuldenaar met zijn hele vermogen en derhalve niet alleen
met in inkomen, voor zijn schulden in staat. Nu voorts hetgeen in deze
procedure omtrent ieders vermogen is gesteld of gebleken geen grondslag
biedt voor een matiging van het in beginsel redelijke schadebedrag dat
door eiseres wordt gevorderd, zal de Rechtbank aan eiseres toewijzen als
vergoeding voor immateriele schade het bedrag van ƒ 25.000,= alsmede de
gevorderde wettelijke rente daarover. Op grond van het bovenstaande zal
ook het gelegde beslag van waarde dienen te worden verklaard. Gedaagde zal
als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure alsmede
de kosten van het beslag verwezen dienen te worden.

9. Gedaagde heeft nog aangevoerd dat de in het beslagrequest genoemde
vrees voor verduistering niet (voldoende) is onderbouwd, doch zulks heeft
geen invloed op hetgeen boven reeds is overwogen aangezien vrees voor
verduistering een rol speelt bij het verlenen van verlof tot
beslaglegging, doch niet bij de vanwaarde verklaring.

10. Hetgeen door partijen verder nog is aangevoerd kan als hierboven reeds
behandeld, dan wel als niet terzake dienende, buiten beschouwing blijven.

Rechtdoende: Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan eiseres te betalen het bedrag groot ƒ 25.000,= (zegge:
vijfentwintigduizend gulden) te vermeerderen met de wettelijke rente over
dit bedrag vanaf 21 november 1989 tot aan de dag der algehele voldoening;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; Verklaart van
waarde het in aanhef genoemde conservatoire beslag; Veroordeelt gedaagde
in de kosten van deze procedure met inbegrip van de kosten van het beslag,
tot op deze uitspraak aan de zijde van eiseres begroot op ƒ 2.383,95
waarvan te betalen aan: 1. de griffier van de arrondissementsrechtbank te
Almelo: a. ƒ 225,= wegens in debet gesteld griffierecht b. ƒ 204,55 wegens
exploitkosten c. ƒ 1.860,= wegens salaris en verschotten van de procureur
2. de procureur van de eiser: a. ƒ 75,= wegens niet in debet gesteld
griffierecht b. ƒ 19,40 wegens uitroepgelden

Rechters

mr Drewes, lid en Hondebrink, griffier