Instantie: Gerechtshof Arnhem, 14 november 1990

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


F. is in hoger beroep gegaan van het vonnis van de Rechtbank Arnhem van
30 mei 1990 (Rechtspraak Nemesis 1990 nr 118). F. is veroordeeld tot zes
jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het als geneeskundige in een
instelling van weldadigheid ontucht plegen met een persoon daarin opgenomen,
meermalen gepleegd en voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen
gepleegd. Bovendien is hij voor elf jaar ontzet uit het recht het beroep
van geneeskundige uit te voeren. In hoger beroep heeft F. verzocht tot het
horen van de slachtoffers. Dit verzoek is afgewezen omdat het Hof van
oordeel is dat de verdachte door het achterwege blijven van dat verhoor
redelijkerwijze niet in zijn verdediging kan worden geschaad. Het Hof
veroordeelt F. tot zes jaar onvoorwaardelijk gevangenisstraf en tot elf jaar
ontzetting uit het recht tot uitoefenen van het beroep van geneeskundige. 9

Volledige tekst


De raadsman heeft voorts betoogd dat het bewijs met betrekking tot de
feiten 3 tot en met 9 onrechtmatig is verkregen. De politie heeft, zonder
contact op te nemen met de Heldringstichtingen, de adressen van de bewoners
bij de gemeente Valburg opgevraagd. Door gebruik te maken van de in het
persoonsregister van de gemeente Valburg op het adres van de Heldringstichting
vermelde gegevens heeft de politie op onrechtmatige wijze de beschikking over
de 300 namen van pupillen die in de periode 1976 tot 1986 waren opgenomen in
de Heldringstichtingen, aldus de raadsman

Het Hof verwerpt dit verweer. Daargelaten de vraag of verdachte een
beroep kan doen op schending van belang van een ander, te weten schending van
de privacy van de ex-pupillen, is naar het oordeel van het Hof niet
aannemelijk geworden dat die privacy geschonden is. Uit voormelde
verklaringen van de verbalisanten B. en V. -K. (bewijsmiddel 27) blijkt dat
diegenen waarvan de adressen op deze wijze bekend zijn geworden door de
politie volledig vrij zijn gelaten om een verklaring af te leggen.
Diegenen, die uit privacy-overwegingen liever geen verklaring wilden afleggen
hebben in volle vrijheid kunnen beslissen, zulks te weigeren. Niet
aannemelijk is tenslotte geworden dat de politie overigens indiscreet heeft
gehandeld met de verkregen adressen

Bewezenverklaring

Door vermelde bewijsmiddelen, waarbij — behoudens hetgeen is overwogen
op bladzijde 30 met betrekking tot het gebruik van de verklaringen van J. en
C. — de inhoud van elk bewijsmiddel — ook de onderdelen — slechts wordt
gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de
inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende
feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het Hof de
overtuiging verkregen en acht het Hof wettig bewezen, dat verdachte het onder
3, 4, 5, 6 primair, 7 en 9 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande:

3. dat verdachte in de periode 1 maart 1977 — augustus 1977 te Zetten,
meermalen als geneeskundige (psychiater) in een krankzinnigengesticht ontucht
heeft gepleegd met een meisje (B.), dat toen daarin was opgenomen, bestaande
die ontucht telkens uit het betasten van haar borsten en schaamstreek

4. dat verdachte in de zomermaanden van 1977 te Zetten, door geweld een
meisje (B.), heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande die ontuchtige handelingen hierin dat verdachte op het naakte
slachtoffer lag en haar borsten en schaamstreek betastte; bestaande het geweld
hierin dat verdachte het meisje — in weerwil van haar verzet — met een
scherp voorwerp in een arm en een been prikte

5. dat verdachte in de periode december 1983 — medio 1985 te Zetten,
meermalen als geneeskundige (psychiater) in een krankzinnigengesticht ontucht
heeft gepleegd met een persoon (T.), die toen daarin was opgenomen, bestaande
die ontucht telkens uit het betasten van de vagina en de borsten en het laten
vasthouden en betasten van zijn, verdachtes, geslachtsdeel

6. dat verdachte in het tijdvak juni 1984 — juli 1985 te Zetten, door
geweld een meisje (H.) heeft gedwongen met hem, verdachte, buiten echt
vleselijke gemeenschap te hebben, bestaande het geweld hierin, dat het meisje
werd geslagen

7. dat verdachte in de periode juni 1984 — juli 1985 te Zetten,
meermalen als geneeskundige (psychiater) in een krankzinnigengesticht ontucht
heeft gepleegd met een meisje (H.) dat toen daarin was opgenomen, bestaande
die ontucht telkens uit het betasten van de vagina van het meisje en uit het
inbrengen van een voorwerp in de vagina van het meisje, en uit het door het
meisje laten vasthouden en betasten van zijn, verdachtes, geslachtsdeel

9. dat verdachte in de periode 1982 — 1984 te Zetten als geneeskundige
(psychiater) in een krankzinnigengesticht, meermalen ontucht heeft gepleegd
met een meisje, G., dat toen daarin was opgenomen, bestaande die ontucht
telkens uit het hebben van geslachtsgemeenschap met haar en uit het betasten
van haar schaamstreek en borsten

Het Hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te
worden vrijgesproken

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar

Ten aanzien van het onder 3, 5, 7, en 9 telastegelegde overweegt het Hof
het volgende. Met ingang van 1 september 1988, zijnde een tijdstip gelegen
na het begaan van het telastegelegde, is art. 249, tweede lid onder 2 van het
Wetboek van Strafrecht gewijzigd in die zin, dat het woord
‘krankzinnigengesticht’ is vervallen. Vergelijking van de oude
wetsbepalingen met de nieuwe leidt tot het oordeel dat er geen sprake is van
een in voor verdachte gunstige zin veranderd inzicht van de wetgever omtrent
de strafwaardigheid van het onder 3, 5, 7 en 9 bewezenverklaarde, doch slechts
van het opschonen van niet meer actuele termen. Aangezien de onderhavige
wetswijziging niet kan worden aangemerkt ls een verandering van wetgeving in
de zin van art. 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is de oude
wetsbepaling te dezen van toepassing gebleven

Het bewezene levert op de misdrijven

w ten aanzien van het onder 3, 5, 7 en 9 bewezenverklaarde: telkens:

Als geneeskundige in een krankzinnigengesticht ontucht plegen met een
persoon daarin opgenomen, meermalen gepleegd; strafbaar gesteld bij art. 249,
tweede lid onder 2(oud) van het Wetboek van Strafrecht

ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd; strafbaar
gesteld bij art. 246 van het Wetboek van Strafrecht

ten aanzien van het onder 6 primair bewezenverklaarde:

w Verkrachting; strafbaar gesteld bij art. 242 van het Wetboek van
Strafrecht

Verweer ontslag van rechtsvervolging

De raadsman heeft een beroep gedaan op de medische exceptie, daartoe
stellende dat verdachte geen ontuchtige handelingen heeft verricht, doch de
aangeefsters slechts heeft aangeraakt als arts handelende in de uitoefening
van zijn beroep. De raadsman heeft op grond daarvan geconcludeerd tot
ontslag van rechtsvervolging van verdachte met betrekking tot de feiten 3, 5,
7 en 9 telkens voor wat betreft de aanraking van lichaamsdelen van de pupil en
met betrekking tot feit 4 voor wat betreft de catharsis

Het Hof verwerpt het verweer van de raadsman ten aanzien van de feiten
3, 5, 7 en 9 met betrekking tot de aanraking van lichaamsdelen van de
pupillen, omdat het Hof, gelet op de gang van zaken zoals door de aangeefsters
geschetst, niet aannemelijk acht dat er diagnostische en/of therapeutische
overwegingen aan het handelen van verdachte ten grondslag lagen. Hetzelfde
geldt ten aanzien van het verweer ten aanzien van het onder 4 telastegelegde
Daartoe wordt bovendien verwezen naar hetgeen hiervoor onder
bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 4 telastegelegde is overwogen

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk
geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn

Oplegging van straf en/of maatregel

Het Hof acht na te melden straffen in overeenstemming met de aard en de
ernst van de gepleegde strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn
begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het
onderzoek ter terechtzitting is gebleken

Aan de verdachte wordt zwaar aangerekend, dat hij zijn positie als
directeur en behandelend psychiater in de Lingewal te Zetten heeft misbruikt
door zich aan daarin opgenomen jeugdige en zeer kwetsbare meisjes, die aan
zijn zorg waren toevertrouwd, seksueel te vergrijpen

Uit de stukken is af te leiden, dat dat handelen van de verdachte, dat
zich in het merendeel van de bewezenverklaarde gevallen zeer regelmatig,
frequent en over een lange periode heeft voorgedaan, op de slachtoffers een
traumatische effect heeft gehad. Sommigen hunner hebben dit pas na vele
jaren kunnen verwerken, terwijl anderen er wellicht nooit overheen zullen
komen. Daarnaast is duidelijk geworden, dat niet alleen beroepsbeoefenaren
in de geestelijke gezondsheidszorg — in het bijzonder op het terrein van de
jeugdpsychiatrie — maar ook in de maatschappelijke hulpverlening aan
jeugdigen in Nederland door het optreden van verdachte op ernstige wijze in
discrediet zijn gebracht en dat de samenleving als geheel door een en ander
zwaar is geschokt en — terecht — diep verontwaardigd is

Deze overwegingen leiden ertoe, dat een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf van aanmerkelijke duur op zijn plaats is en dat daarnaast de
bijkomende straf van ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van het
beroep van geneeskundige moet worden opgelegd

Bij de vaststelling van de duur van deze straffen heeft het Hof naast
het hiervoor overwogene er ten voordele van de verdachte rekening mee
gehouden, dat de verdachte door het openbaar worden van zijn handelen en in
het bijzonder door de aandacht van de media voor deze strafzaak zowel
maatschappelijk als in de persoonlijke sfeer in een isolement is geraakt.
Daarnaast heeft het Hof gelet op hetgeen ten gunste van de persoon van de
verdachte naar voren is gebracht in het reclasseringsrapport van 2 juni 1989

Samenvattend komt het Hof tot een strafoplegging gelijk aan die van de
Rechtbank, te weten zes jaren gevangenisstraf met aftrek van de tijd in
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, alsmede ontzetting uit het
recht tot uitoefening van het beroep van geneeskundige voor de duur van elf
jaar

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het Hof heeft gelet op de artt. 10, 27, 28, 31, 57, 60, 242, 246 en 249,
tweede lid onder 2 (oud) van het Wetboek van Strafrecht

Beslissing

Het Hof:

verstaat, dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet is gericht
tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdacht terzake van
het onder 1, 2, 8, en 10 telastegelegde werd vrijgesproken

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:

Verklaart ten aanzien van het onder 3 telastegelegde het Openbaar
Ministerie niet ontvankelijk in zijn strafvervolging voor wat betreft de
periode van juni 1975 tot 1 maart 1977

Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 8 en 10
telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij

Wijst af voormelde verzoeken tot getuigenverhoor, tot onderzoek door
deskundigen, tot overlegging van medische dossiers en tot het houden van een
schouw

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 3,
4, 5, 6 primair, 7 en 9 telastegelegde heeft begaan

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd
dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij

Verklaart verdachte deswege strafbaar

Motiveert de op te leggen straffen als hiervoor werd overwogen, met
toepassing van voormelde wettelijke voorschriften

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes)
jaren

Bepaalt, dat de tijd, door veroordeelde vr de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de
tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal
worden gebracht

Ontzet verdachte voorts uit het recht het beroep van geneeskundige uit
te oefenen voor de duur van 11 (elf) jaren

Rechters

Vice-president Gerbrandy als voorzitter, raadsheren De Vries en Hubben