Instantie: President van de Rechtbank Amsterdam, 20 september 1990

Instantie

President van de Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


In oktober 1989 werd het eerste kort geding aangespannen door de vrouw,
zij eiste een kontaktverbod, omdat H. haar begluurde en anoniem telefonisch
lastigviel. Na toezegging van de man en het betalen van een schadevergoeding
trok de vrouw het kort geding in.

In september 1990 werd het tweede kort geding aangespannen door de man,
hij eiste een kontaktverbod. De vrouw eist in rekonventie eveneens een
kontaktverbod en een voorschot op de schadevergoeding. In dit vonnis van 20
september 1990 wordt de reconventionele eis van de vrouw toegewezen, de eis
van de man wordt afgewezen.

De man nu is in hoger beroep gegaan van het vonnis van dit tweede kort

ing. De man moet ƒ 1.000,– betalen.

Volledige tekst

VERLOOP VAN DE PROCEDURE:

Ter terechtzitting van 12 september 1990 heeft eiser in conventie,
verder De M., gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit
vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij zij eis heeft
verminderd door zijn vordering tot betaling van een voorschot van ƒ 1.000,–
in te trekken.

Gedaagde, hierna O., heeft tegen de gewijzigde vordering verweer gevoerd
en harerzijds in reconventie gevorderd overeenkomstig de aan dit vonnis
gehechte conclusie van eis in reconventie.

Na verder debat hebben partijen hun stukken, waaronder van weerszijden
produkties en van de zijde van O. een pleitnota, voor vonnis overgelegd.

GRONDEN VAN DE BESLISSING:

in conventie en in reconventie

1. In dit vonnis wordt van de volgende feiten uitgegaan.

a) De woning van O. is gelegen op de derde verdieping van een flatblok
dat met een hoek van 90 graden op het flatblok staat waarin de woning van de
M. zich bevindt.

b) Tussen partijen zijn eind 1988 problemen gerezen, omdat O. vermoedde
dat de M. haar regelmatig begluurde en telefonisch lastig viel.

c) Dit vermoeden van O. was gebaseerd op eigen waarneming, gesteund door
waarneming van in haar woning aanwezig bezoek, waarvan zij in dit geding
verklaringen heeft overgelegd.

Onderzoek van de PTT in september/oktober 1989 wees uit dat de
ongewenste telefoontjes afkomstig waren van de aansluiting van de M.

d) In verband hiermee heeft O. in oktober 1989 een kort geding tegen De
M. aangespannen. De M. heeft hierna op 31 oktober 1989 een verklaring
getekend, inhoudende dat hij zich zal onthouden van het telefonisch of
anderszins contact zoeken met O. van het nadrukkelijk de woning van O.
binnenkijken en van het op andere wijze lastig vallen van O. De M. heeft
daarbij een vergoeding van ƒ 1.000,– aan O. betaald. Het kort geding is
hierop door O. ingetrokken.

2. De M. vordert in dit geding na zijn vermindering van eis – zakelijk
weergegeven – een gebod aan O. om te gedogen dat hij het vrije uitzicht uit
zijn woning kan genieten en dat hij vrijelijk uit de ramen en deuren van zijn
woning mag kijken of hangen en een verbod voor O. hem te benaderen, lastig te
vallen of te bedreigen wanneer hij gebruik maakt van zijn recht uit de ramen
of deuren van zijn woning te kijken of te hangen.

3. De M. legt aan zijn vordering ten grondslag dat O. hem regelmatig
begluurt uit haar woning. De M. stelt verder dat O. hem telefonisch lastig
valt. Volgens de M. ontzegt O. hem het recht uit zijn raam te kijken of te
hangen. O heeft hem toen hij in de nacht van zaterdag 30 juni op zondag 1 juli
1990 uit zijn raam keek woorden toegeschreeuwd als: “Als je nog een keer naar
buiten kijkt, krijg je een procedure aan je broek”. De M. voelt zich daardoor
in zijn eer en goede naam aangetast. O. moet ophouden hem lastig te vallen,
aldus De M.

4. O. voert tegen deze vordering aan dat niet zij de M. lastig valt,
maar dat de M. haar – opnieuw – is gaan lastig vallen. Zij heeft de afgelopen
maanden weer een aantal anonieme telefoontjes ontvangen, waarvan ze vermoedt
dat ze van de M. afkomstig zijn. De M. begluurt ook regelmatig de woning van
O. in het bijzonder vanaf de derde verdieping van het pand waarin hij woont.
Op 30 juni 1990 (niet in de nacht, maar aan het begin van de avond) begluurde
De M. haar weer, waarop O. hem inderdaad een waarschuwing heeft toegeroepen.
Deze waarschuwing kan – gelet op het gedrag van De M. – echter niet als een
aantasting van de eer en goede naam van De M. worden aangemerkt, zo meent O.

5. Na dit incident heeft De M. O. op 2 juli 1990 een telegram gezonden,
waarin hij haar verzoekt op te houden hem te begluren.

6. Volgens O. draait De M. de zaak om; niet hij, maar zij heeft reden
een voorziening in kort geding te vragen. Daarom heeft zij haar
reconventionele vordering ingesteld, aldus O.

7. De reconventionele vordering behelst – kort weergegeven – een verbod
voor De M. uit de ramen aan de achterzijde van de derde verdieping van het
pand waarin hij woont te kijken en een algemeen contactverbod, beide te
versterken met een dwangsom en de mogelijkheid nakoming met behulp van de
sterke arm af te dwingen. O. vordert tevens een voorschot van ƒ 5.000,– op
haar toekomende schadevergoeding.

8. De M. voert tegen de vordering in reconventie aan dat hij O. niet
telefonisch lastig valt en haar niet begluurt. O. kan de feiten van 1988 en
1989 niet gebruiken om nu een vordering in te stellen, zo stelt De M.

9. De feiten die De M. aan de vordering in conventie ten grondslag legt,
zijn door hem – met uitzondering van de waarschuwing van O. op 30 juni 1990 –
op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De waarschuwing van O. kan, gelet op
hetgeen tussen partijen is voorgevallen, de in conventie gevraagde
voorzieningen volstrekt niet rechtvaardigen. De vordering in conventie dient
dan ook te worden afgewezen.

10. Bij de beoordeling van de vordering in reconventie zijn – anders dan
De M. aanvoert – de gebeurtenissen uit het verleden van belang. Daarbij kan
ervan worden uitgegaan dat De M. O. van het einde van 1988 tot het einde van
1989 heeft lastig gevallen. Hoewel aan De M. kan worden toegegeven dat zijn
verklaring van 31 oktober 1989 geen erkenning van de door O. gestelde feiten
inhoudt, zijn deze feiten door verklaringen van bezoekers van de woning van O.
en met name door de door de PTT verstrekte gegevens voldoende aannemelijk
gemaakt.

11. Hoewel O. zegt slechts te kunnen vermoeden dat de recente anonieme
telefoontjes van De M. afkomstig zijn, is dit gelet op het bovenstaande in dit
geding vooralsnog voldoende aannemelijk geworden.

12. Op grond van de verklaringen van O. ter zitting en van de
overgelegde recente verklaringen van bezoekers van de woning van O. is tevens
voldoende aannemelijk geworden dat De M. de woning van O. regelmatig
binnenkijkt.

13. Ter staving van het oordeel dat De M. O. wederom lastig valt, kan
verder het telegram van 2 juli 1990 dienen. Het in reconventie gevorderde
contactverbod komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.

14. Het verbod voor De M. uit de ramen aan de achterzijde van de derde
verdieping van het pand waarin hij woont te kijken, kan eveneens worden
toegewezen. Deze verdieping behoort niet tot de woning van de M. Het verweer
van De M. dat hij zich (bijna) nooit op deze verdieping bevindt, moet gelet op
hetgeen hierboven is overwogen en in het bijzonder gelet op de door O.
overgelegde verklaringen, worden verworpen.

15. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot ƒ 250,– per
overtreding. De mogelijkheid van tenuitvoerlegging met behulp van de sterke
arm zal niet worden gegeven, omdat de naleving van de veroordeling door de
opgelegde dwangsom vooralsnog voldoende lijkt verzekerd.

16. Gelet op de hinder die O. van De M. heeft ondervonden, is de
vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding toewijsbaar. Het
gevorderde bedrag komt echter – gezien hetgeen De M. in oktober 1989 aan O.
heeft betaald – te hoog voor. O. heeft ter zitting aangegeven dat de hinder
die zij thans ondervindt minder is dan in 1989. Daar staat tegenover dat De M.
zich niet aan zijn verklaring van 31 oktober 1989 heeft gehouden, hetgeen voor
O. een extra belasting met zich heeft gebracht en brengt. Het voorschot wordt
in verband hiermee bepaald op ƒ 1.000,– en geldt ter nadere verrekening met
hetgeen De M. ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.

17. De M. dient de kosten in conventie en in reconventie te dragen.

BESLISSING:

in conventie:

1. Weigert de gevraagde voorzieningen.

in reconvenie:

2. Verbiedt De M. te kijken uit het raam/ramen van de achterzijde van de
derde verdieping van het pand aan de te Amsterdam.

3. Verbiedt De M. op enige wijze contact te zoeken met O. Dit houdt in
dat het hem onder andere verboden is haar te bellen, te schrijven en/of haar
te begluren.

4. Bepaalt dat De M. een dwangsom verschuldigd zal zijn van ƒ 250,–
voor iedere keer dat hij in strijd handelt met de onder 2 en 3 gegeven
verboden.

5. Veroordeelt De M. aan O. als schadevergoeding een voorschot van ƒ
1.000,– (duizend gulden) te voldoen.

6. Verklaart dit vonnis ten aanzien van de beslissing onder de punten 2
tot en met 5 uitvoerbaar bij voorraad.

in conventie en in reconventie voorts:

7. Veroordeelt De M. in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde
van O. gevallen en als volgt te voldoen:

– aan O.

ƒ 62,50 wegens de bij haar gevallen kosten van vastrecht;

– aan de griffier van deze rechtbank:

ƒ 187,50 wegens de overige kosten van vastrecht en ƒ 700,– wegens
salaris procureur.

in reconventie voorts:

8. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Vice-president mr. U.W. Bentinck.