Instantie
President Rechtbank Alkmaar
Samenvatting
Individualisering gefinancierde rechtsbijstand. Het Buro voor Rechtshulp
Alkmaar interpreteert de beleidswijziging inzake de draagkrachtvaststelling
zeer restrictief. Er vindt alleen geen partnertoets door het Buro plaats bij
een aantal limitatief opgesomde rechtsconflicten, indien er geen financiele
verstrengeling is tussen de partners, de (huwelijks)partner tevens weigert bij
te dragen en de rechtzoekende dientengevolge geen rechtsbijstand kan inroepen.
De president acht dit beleid aanvaardbaar in het licht van de wet,
internationale verdragen en de uitgangspunten die bij andere Buro’s voor
Rechtshulp worden gehanteerd.
Volledige tekst
A. kan zich niet verenigen met een beslissing van het Buro voor
Rechtshulp te Alkmaar en roept daarom de tussenkomst in van de rechter.
Overwegingen ten aanzien van het geschil
1. Verzoekster heeft toevoeging van een advocaat verzocht ter zake van
een vordering tot herstel in de oude staat van een door haar verlaten
huurwoning. Dit verzoek is afgewezen omdat het gezinsinkomen van verzoekster
en haar echtgenoot boven de daarvoor gestelde grens ligt. Verzoekster stelt
zich hiertegen te weer door aan te voeren dat niet van het gezinsinkomen
behoort te worden uitgegaan, maar van haar eigen inkomen, dat binnen de
toevoegingsgrens ligt. De vordering dateert van voor de tijd dat zij in
gezinsverband met haar echtgenoot leefde en deze heeft verklaard niet bij te
willen dragen in de kosten van rechtskundige bijstand. In deze zaak werd door
de president naar aanleiding van een eerder bewijs van onvermogen afwijzend
beslist bij Beschikking van 26 oktober 1989.
2. Het Buro heeft bij brief van 15 juni 1990 haar beleid met betrekking
tot geindividualiseerde draagkrachtberekening bij het verlenen van
toevoegingen krachtens de WROM als volgt omschreven:
‘Beleid Buro voor Rechtshulp Alkmaar met betrekking tot de
geindividualiseerde draagkrachtberekening bij het verlenen van toevoegingen
krachtens de WROM.
Naar aanleiding van verschillende verzoeken om tussenkomst en de in de
Landelijke Organisatie van Buro’s voor Rechtshulp (LOB) daarover gevoerde
diskussie heeft het Buro voor Rechtshulp in het arrondissement Alkmaar zich
beraden over een mogelijk nieuw beleid met betrekking tot een
geindividualiseerde draagkrachtberekening in de WROM.
Uitgangspunt bij het nieuwe beleid is dat er naar de mening van het
bureau, hierin bevestigd door de mening van een aantal deskundigen, voor een
Buro voor Rechtshulp geen juridische verplichting bestaat om een andere wijze
van draagkrachtberekening te hanteren. Het Buro onderschrijft overigens wel de
wenselijkheid om te komen tot een meer geindividualiseerde inkomensberekening.
Als motief hiervoor kan gelden dat het algemeen als onwenselijk wordt
beschouwd wanneer een rechtzoekende voor de behartiging van zijn persoonlijke
belangen afhankelijk is van de medewerking van de partner c.q. echtgenoot. Het
regeringsbeleid wijst ook in die richting met ingang van 1990 (afschaffing
Toeslagenwet voor partners/echtgenoten geboren na 31 december 1971).
Bij het opzetten van het nieuwe beleid wil het Buro enerzijds invulling
geven aan de uitspraak in tussenkomst van 26 oktober 1989 van de President van
de Alkmaarse Rechtbank (gepubliceerd in JSV 1989/268), anderzijds wenst het
Buro zich echter te conformeren aan het standpunt ingenomen door de
meerderheid van de Buro’s voor Rechtshulp zoals verwoord door de Landelijke
Organisatie van Buro’s voor Rechtshulp (LOB).
Het Buro zal voor het nieuwe beleid twee criteria hanteren.
1. Slechts gevallen waarin naar de mening van het Buro het effectieve
recht op rechtsbijstand in het gedrang komt zal er sprake kunnen zijn van een
andere draagkrachtberekening. Dat zal met name het geval kunnen zijn bij die
verzoekers die voldoende aannemelijk kunnen maken dat zij een gescheiden
financiele huishouding voeren. Er moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat
ondanks het feit dat men samenwoont c.q. gehuwd is, er slechts sprake is van
een geringe financiele verstrengeling. Ook zal moeten vaststaan dat door de
weigering van de partner c.q. echtgenoot om bij te dragen in de kosten van de
rechtsbijstand het effectieve recht op rechtsbijstand in de knel komt. Door de
samentelling van inkomens zouden deze verzoekers het grondwettelijk recht op
rechtsbijstand niet kunnen effectueren.
2. De geindividualiseerde draagkrachtberekening wordt alleen toegepast
wanneer het gaat om een geschil op de volgende rechtsgebieden: arbeidsrecht,
sociale zekerheid, strafrecht en situaties waarin de vorige relatie een rol
speelt (bijvoorbeeld alimentatiegeschil) dan wel de persoonlijke integriteit
in het geding is (voorbeeld: slachtoffers van misdrijven e.d.). Hiermee wordt
beoogd aan te sluiten bij het beleid gevoerd door de Buro’s voor Rechtshulp
Amsterdam en Haarlem en bij de opvatting van de Commissie Gisolf dat
individualisering alleen zou moeten geschieden in die gevallen waarbij het
duidelijk is dat slechts een van de partners/echtelieden juridisch betrokken
is bij het geschil waarvoor rechtsbijstand wordt verzocht. Bij genoemde
rechtsgebieden zal dat bijna altijd het geval zijn.
Het Buro zal bij een verzoek tot toepassing van het beleid de
persoonlijke situatie van verzoeker toetsen aan bovengenoemde punten. Zonodig
door het oproepen van verzoeker. Voor wat betreft de exacte berekening van de
draagkracht gaat het Buro uit van het voorstel zoals ontwikkeld in het rapport
van de Commissie Gisolf.
Het Buro realiseert zich dat het bovengenoemde nieuwe beleid slechts op
een gering percentage van de verzoekers om gefinancierde rechtsbijstand van
toepassing is. Het meent echter dat op deze wijze, met behoud van de huidige
uitvoeringspraktijk tegemoet kan worden gekomen aan die gevallen waarin
gesproken kan worden van het ontbreken van een effectief recht op
rechtsbijstand als de inkomens zouden worden samengeteld. Alkmaar, 15 juni
1990.’
3. Van dit beleidsuitgangspunt, dat nog een aantal niet concreet
uitgewerkte punten bevat, kan gezegd worden, dat dit niet op gespannen voet
staat met de wet of met internationale verdragen.
Evenmin levert dit onaanvaardbare rechtsongelijkheid op met de
uitgangspunten, zoals deze ook wel elders door Buro’s voor Rechtshulp worden
gehanteerd. De president acht dit beleid aanvaardbaar, temeer daar in iedere
zaak de persoonlijke situatie van de verzoeker, man of vrouw, getoetst zal
worden aan de in de notitie genoemde uitgangspunten.
4. Deze toetsing levert in de onderhavige zaak het oordeel op dat
verzoekster niet voor individuele beoordeling van haar inkomen in aanmerking
komt. Het inkomen van verzoekster bedraagt ƒ 2.090,99 en dat van haar
echtgenoot ƒ 2.446,85. Er van uitgaande dat beide partners naar rato van hun
inkomen geacht moeten worden de noodzakelijke kosten van de huishouding te
bestrijden, kan niet gezegd worden, dat aan verzoekster persoonlijk zo weinig
middelen ter beschikking blijven staan, dat haar feitelijk de toegang tot de
noodzakelijke rechtshulp is ontzegd.
5. Dit leidt tot de conclusie dat het Buro het verzoek om een toevoeging
terecht geweigerd heeft.
Beslissing
De President weigert het gevraagde verzoek ex art. 22 WROM.
Rechters
Mr R.C. Gisolf