Instantie: President rechtbank te Haarlem, 12 januari 1990

Instantie

President rechtbank te Haarlem

Samenvatting


X. is werkzaam bij de Provincie. Y. is werkzaam geweest bij de
Provincie. Na zijn vertrek bij de Provincie blijft hij X. en haar familie
lastig vallen. Hiervan heeft X. last maar ook haar werkgever de Provincie
Y. betwist dat hij X. regelmatig lastig valt

De President is van mening dat het voldoende aannemelijk is gemaakt
dat Y. degene is die X. regelmatig lastigvalt

Dit gedrag is onrechtmatig ten opzichte van X. maar ook ten opzichte van
haar werkgever. Drie werknemers worden door het gedrag van Y. ernstig in
hun werkzaamheden belemmerd

Y. wordt verboden contact op te nemen met X. en hij mag geen contact
opnemen met de provincie anders dan via zijn raadsman. Dit alles onder
verbeurte van een dwangsom van ƒ 250,– voor iedere overtreding

Volledige tekst

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. Ter terechtzitting van 5 januari 1990 hebben eiseres, hierna
respectievelijk ook X. en de Provincie te noemen, overeenkomstig de
dagvaarding gevorderd dat de President bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

gedaagde zal verbieden – telefonisch, schriftelijk en in persoon –
contact op te nemen met eiseres sub 1, eiseres sub 2 en ook de familieleden
van eiseres sub 1, zulks op verbeurte van een aan eiseressen te betalen
dwangsom van ƒ 500,– bij iedere overtreding van het gevorderde verbod, met
veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding

1.2. Eisers hebben hun vordering toegelicht bij monde van hun procureur,
die zich daarbij heeft bediend van een pleitnota en produkties in het geding
heeft gebracht

1.3. Namens gedaagde, hierna ook aan te duiden als Y., heeft zijn
procureur tegen de vordering verweer gevoerd. Deze heeft zich daarbij
eveneens van een pleitnota bediend en produkties overgelegd. Dit verweer is
uitgemond in de conclusie tot afwijzing van de vordering van eisers met
veroordeling van eisers in de kosten van dit geding

1.4. In tweede termijn zijn partijen op hun standpunten blijven staan

1.5. Ter terechtzitting waren aanwezig X, Y. (beiden in persoon), M.J.
Olie, secretaresse van X. en A.J. Voogt, personeelsconsulent bij de Provincie
en J.F. Brink, telefooncentralist bij de Provincie; op vragen van de
President hebben zij nadere informatie verschaft

1.6. Tenslotte hebben partijen hun geding- en bewijsstukken, waaronder
de pleitnota’s, overgelegd voor vonnis. De uitspraak daarvan is bepaald op
heden

2. HET GESCHIL VAN PARTIJEN

2.1 De vaststaande feiten

Als gesteld en erkend danwel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken
alsmede op basis van overgelegde bescheiden, voorzover niet betwist, staat
tussen partijen in dit geding het volgende vast:

a. Y. is van 15 juni 1987 tot 15 juni 1989 werkzaam geweest bij de
Economisch Technologische Dienst van de Provincie (hierna: ETC) in het kader
van een werkervaringsproject

b. X. was eveneens werkzaam bij de ETC. X. is sinds 1 juni 1989 chef
interne zaken van de Dienst Welzijn, Economie en Bestuur (hierna: WEB)

c. Y. heeft gevoelens van affectieve aard voor X. opgevat

d. Bij brieven d.d. 2 oktober 1988 en 29 juli 1989 heeft Y. zich tot X.
gewend. In deze brieven belooft Y. onder andere geen contact meer te zoeken
met X. en zijn gedrag ten opzichte van haar te zullen wijzigen

e. Y. heeft zich in januari 1989 tot het RIAGG gewend dat hem heeft
doorverwezen naar het consultatiebureau voor alcohol en drugs

f. In april 1989 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen X. en Y. in
het bijzijn van een personeelsfunctionaris en een bedrijfsmaatschappelijk
werker. Naar aanleiding van dit gesprek heeft Y. wederom toegezegd zijn
gedrag ten opzichte van X. te zullen wijzigen

g. Bij brief d.d. 9 augustus 1989 heeft Z., waarnemend directeur van de
dienst WEB, Y., voorzover hier van belang, laten weten:

“Van mevrouw X. en anderen heb ik vernomen dat u haar en haar
familieleden nog steeds telefonisch lastig valt. Dit gedrag is voor onze
organisatie niet tolerabel. Daarom zal ik, als mij opnieuw blijkt dat u
mevrouw X. of haar familie lastig valt, uw uitkering onder de voorwaarden
genoemd in de Uitkeringsregeling 1966 op grond van artikel 24 lid 4 sub a
vervallen verklaren .”

h. Bij brief d.d. 28 augustus 1989 heeft de directeur van de dienst WEB,
A., Y., voorzover hier van belang, meegedeeld:

“Van mevrouw X. heb ik vernomen dat u haar ouders wederom telefonisch
heeft lastig gevallen

Op grond van mijn brief d.d. 9 augustus j.l., kenmerk P/89-2805, deel ik
u derhalve mede dat ik uw uitkering op grond van de Uitkeringsregeling 1966
met ingang van 1 september 1989 geheel vervallen verklaard .”

i. Terzake van het vervallen verklaren van de uitkering heeft Y. een
bezwaarschrift bij de Provincie ingediend, dat nog in behandeling is. Hij
wordt in deze bijgestaan door een raadsman, zijn procureur in dit geding

2.2. De grondslag van de vordering

Eisers, stellende daarbij een spoedeisend belang te hebben, leggen aan
hun vordering naar de kern weergegeven, ten grondslag dat Y. onrechtmatig
jegens X. en de Provincie handelt. Eisers voeren daartoe aan:

Met betrekking tot X.

– Y. belt X. zeer frequent, soms enige tientallen malen per dag op zowel
op haar prive-adres als tijdens het verrichten van haar werkzaamheden in een
van de gebouwen van de Provinciale diensten. X. ondervindt ernstige overlast
van de telefonades die een inbreuk vormen op haar persoonlijke levenssfeer

– Y. valt de ouders en zuster van X. telefonisch lastig. X. ervaart dit
als bedreigend, pijnlijk en genant

met betrekking tot de Provincie

– Y. belemmert X., de secretaresse van X. en de centralist Brink in hun
werk ten dienste van de Provincie en houdt telefoonlijnen bezet als gevolg
waarvan derde de dienst WEB niet kunnen bereiken

2.3. Het verweer

Y. betwist onrechtmatig jegens eisers te hebben gehandeld. Y. voert
daartoe aan:

– Weliswaar heeft Y. X. in de perioden augustus/december 1988, maart
1989 en in juli/augustus 1989 enige malen gebeld maar er is geen sprake van
dat hij X. frequent, laat staan enige tientallen malen per dag telefonisch
benadert;

– Op 20 september 1989 heeft Y. X. voor het laatst gebeld om haar te
overtuigen van zijn onschuld;

– Y. heeft de ouders van X. eind juli 1989 voor het laatst gebeld.
Sinds die datum is Y. niet meer met hen in contact getreden;

– Y. heeft X. nooit schriftelijk of in persoon lastig gevallen zodat het
gevraagde verbod op deze punten onbegrijpelijk voorkomt;

– Y. heeft de Provincie na het ontvangen van de brief d.d. 28 augustus
1989 (zie 2.1. sub g) slechts enkele malen gebeld omdat hij inlichtingen
wenste over de stand van zaken met betrekking tot zijn geschorste
wachtgelduitkering

3. BEOORDELING VAN HET GESCHIL

3.1 In dit geding moet de vraag worden beantwoord of het voldoende
aannemelijk is geworden dat Y. zodanig frequent heeft getracht telefonisch in
contact te treden met X. dat hij door die handelwijze (onder andere)
onrechtmatig jegens X. heeft gehandeld

3.2 Y. heeft ter terechtzitting gesteld dat hij slechts enkele malen in
een periode van iets meer dan een jaar telefonisch contact met X. heeft gehad
en niet hij maar een andere persoon anoniem naar de Provincie belt

3.3 Deze stelling komt op grond van het hieronder sub 3.4. tot en met
3.8. overwogene niet aannemelijk voor

3.4 Y. heeft een brief van zijn maatschappelijk werker Dick R. Vermeulen
d.d. 27 december 1989 overgelegd. In deze brief, gericht aan de raadsman van
Y., verklaart bovengenoemde Vermeulen:

“Y. werd destijds naar ons verwezen nadat zijn telefoonprobleem aan het
licht was gekomen en er tevens sprake bleek van problematisch alcoholgebruik

Zowel over zijn veelvuldige telefonades als over zijn drankgebruik was
Y. volstrekt open. Hij gaf aan beide problemen serieus te willen aanpakken

Op de vraag of Y. zich ook na 9 augustus 1989 aan telefoonterreur (zoals
hij dat zelf noemt), heeft schuldig gemaakt kan ook ik uiteraard geen al te
stellig antwoord geven”

3.5 In een eveneens door Y. overgelegde verklaring van een van zijn
vrienden G.K.M. de Vries d.d. 20 december 1989 verklaart deze, voorzover hier
van belang:

“Mij was bekend dat Y. vorig jaar ene X. enige tijd telefonisch lastig
gevallen had. Ik heb getracht hem daarvan te weerhouden omdat ik uit eigen
ervaring weet hoe indringend zoiets kan zijn

In eerste instantie raar om op te biechten dat hij dat geweest was. Ik
geloof dat hij enige keren daarna haar weer lastig gevallen heeft maar alleen
thuis .”

3.6 Ter terechtzitting hebben als informant verklaard

– zakelijk weergegeven -:

J.F. Brink, telefooncentralist bij de Provincie:

– dat in de periode juni 1989/december 1989 iemand frequent en met zeer
korte tussenpozen het toestel van X. heeft gebeld om na opneming steeds weer
het contact te verbreken;

– dat, als het toestel van X. niet wordt opgenomen, het gesprek bij de
centralist binnenkomt waarna het contact na het opnemen eveneens wordt
verbroken;

– dat het regelmatig voorkomen dat dezelfde persoon die zich niet bekend
maakte binnen een tijdsbestek van 30 a 45 minuten meer dan 10 keer probeerde
via de centrale X. te bereiken;

3.7 A.J. Voogt, personeelsconsulent bij de Provincie:

– dat hij op 29 november 1989, nadat X. wederom een aantal anonieme
telefoontjes had gekregen, op verzoek van X. bij haar telefoontoestel is
gekomen;

– dat hij, toen de telefoon van X. weer ging, die telefoon heeft
opgenomen en toen de stem van Y. herkende;

3.8 M.J. Olie, secretaresse van X.:

– dat zij in de loop van 1989 ernstig is gestoord in het verrichten van
haar werkzaamheden omdat een en dezelfde persoon vele malen achter elkaar via
het toestel van X. op haar toestel binnenkwam en zij die telefoontjes moest
beantwoorden;

– dat er bij herhaling niets werd gezegd of dat er door een man werd
gesproken die zich niet bekend maakte;

– dat tijdens een van die gesprekken de man zich met de naam Y. meldde
en zij er van overtuigd is dat het Y. is die anoniem of zwijgend belt

3.9 De President is van oordeel dat het op grond van het hierboven sub
3.4. tot en met 3.8. overwogene voldoende aannemelijk is geworden dat het Y.
was die gedurende een aanzienlijke periode en ook nog betrekkelijk recent
zijn drang om telefonisch in contact te treden met X. niet heeft kunnen
bedwingen en haar via de centrale, via haar secretaresse of op haar eigen
toestel frequent telefonisch heeft getracht te bereiken

3.10 Deze handelwijze acht de President als aantasting van de
persoonlijke levenssfeer van X. onrechtmatig ten opzichte van X., die naar
eveneens aannemelijk is geworden ook op haar prive-adres telefonisch is
lastiggevallen

3.11 Bedoelde handelwijze is ook ten opzichte van de Provincie
onrechtmatig. Immers hoewel het voorkomt dat een werknemer of een afdeling
van een overheidslichaam bij herhaling door dezelfde persoon wordt gebeld en
dit binnen bepaalde marges en mede afhankelijk van hetgeen daarbij aan de
orde is, getolereerd moet worden, gaan de telefonades van Y., ook gelet op de
bedoeling ervan: uitsluitend het leggen van persoonlijk contact met X., zowel
in tijdsduur als in frequentie de grenzen van het redelijke te buiten. Zij
hebben tot gevolg dat tenminste drie werknemers van de Provincie, X., J.F.
Brink en M.J. Olie, ernstig in hun werkzaamheden worden belemmerd. Daar komt
nog bij dat de telefoonlijn die bestemd is om derden de gelegenheid te bieden
in contact te treden met de Provincie aldus wordt geblokkeerd

3.12 Het onder 3.10 en 3.11 overwogene klemt temeer omdat de Provincie
door middel van een gesprek en waarschuwingen heeft geprobeerd een
verandering in het gedrag van Y. te bewerkstelligen

3.13 In lijn met zijn habitus tot voor kort valt er redelijkerwijze mee
te rekenen dat Y. bij een verbod uitsluitend om telefonisch contact met X. op
te nemen zich – zoals hij ook eerder tweemaal deed – schriftelijk of in
persoon met eerdergenoemd oogmerk tot X. zal blijven wenden waarvan zijn niet
gediend is en ook niet behoeft te zijn. Derhalve zal het onder 1.1
geformuleerd verbod ten opzichte van X. compleet worden toegewezen

3.14 Dit ligt anders ten opzichte van de Provincie

3.15 Er zijn, mede gelet op het ten behoeve van X. reeds te geven
verbod, onvoldoende aanknopingspunten om de redelijke kans aanwezig te achten
dat Y. zich, om contact te leggen met X., schriftelijk of in persoon nog tot
de Provincie zal wenden op een wijze die zodanig hinderlijk is dat van
onrechtmatig handelen jegens de Provincie kan worden gesproken. In zoverre is
het gevraagde contactverbod niet toewijsbaar

3.16 Gelet op hetgeen 3.11 en 3.12 is overwogen, is het verbod tot
telefonisch contact wel toewijsbaar met dien verstande dat Y. de mogelijkheid
moet behouden met de Provincie telefonisch contact te leggen terzake van zijn
thans geschorste wachtgelduitkering. Evenwel misverstand en/of verwarring
met betrekking tot de vraag om welke reden en terzake van welk onderwerp Y.
eventueel telefonisch contact met de Provincie opneemt, dient te worden
voorkomen. Derhalve zal het verbod van telefonisch contact met de Provincie
in het belang van duidelijkheid in de praktijk in die zin worden
geclausuleerd dat Y. wel vrij staat om via zijn raadsman terzake van de
geschorste wachtgeldregeling telefonisch contact met de Provincie op te nemen

3.17 Het belang van de familie van X. om gevrijwaard te blijven van
ongewenst contact met Y. is te ver verwijderd van het eigen belang van X. bij
deze vrijwaring en laatstbedoeld belang is inhoudelijk te weinig
geconcretiseerd dan dat Y. in dit geding – waarin de familie van X. niet mede
als eisende partij optreedt – kan worden verboden in contact te treden met de
familie van X

Slotsom en kosten

3.18 Al het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de gevraagde
voorzieningen kunnen worden toegewezen als na te melden. De te geven
verboden worden worden niet aan een bepaalde geldigheidsduur gebonden,
aangezien thans niet valt te overzien hoe de in deze relevante omstandigheden
van Y. zich zullen ontwikkelen. Partijen kunnen te eniger tijd zelf de
werking van de verboden beeindigen danwel terzake de tussenkomst van de
President inroepen. De President acht termen aanwezig de gevorderde dwangsom
te matigen

Gedaagde zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de
kosten van de procedure worden veroordeeld

4. BESLISSINGEN

De President, rechtdoende in kort geding:

4.1 Verbiedt gedaagde – telefonisch, schriftelijk en in persoon –
contact op te nemen met eiseres sub 1;

4.2 Verbiedt gedaagde voorts telefonisch contact op te nemen met eiseres
sub 2 anders dan via zijn raadsman in het kader van de bij de Provincie
aanhangige bezwaarschriftprocedure inzake het vervallen verklaren van de
uitkering;

4.3 Bepaalt dat gedaagde een dwangsom van ƒ 250,– (TWEEHONDERDVIJFTIG
GULDEN) zal verbeuren voor iedere overtreding van een der onder 4.1. en 4.2.
gegeven verboden;

4.4 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.5 Weigert de meer of anders gevraagde voorzieningen;

4.6 Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot heden aan de
zijde van eiseressen begroot op ƒ 301,25 aan verschotten en ƒ 1.100,– aan
procureurssalaris

Rechters

Mr. H.F. van den Haak, president