Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 4 januari 1990

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Het Hof bekrachtigt vonnis van de President – hieronder gepubliceerd.
Het Hof acht het restitutierisico gering, gelet op het resultaat van de
DNA-test.

Verdachte van verkrachting wordt in kort geding tot een straat- en
contactverbod en tot een voorschot op schadevergoeding veroordeeld.

Op grond van de uitslag van de DNA-test van het sperma en het
bloedmonster van de gedaagde, door het Openbaar Ministerie verricht, is
aannemelijk geworden dat de gedaagde de dader is. In de strafzaak is nog geen
uitspraak gedaan.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep.

1.1 Bij exploit van 25 juli 1989 is appellant – J. – in hoger beroep
gekomen van het door de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam
onder rolnummer KG 89/1354V tussen partijen gewezen en op 13 juli 1989
uitgesproken vonnis, met dagvaarding van geintimeerde – S. – voor dit hof
teneinde te horen concluderen dat het hof dat vonnis zal vernietigen en,
opnieuw rechtdoende, S. alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar
vordering althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van S. in de
kosten van beide instanties.

1.2 Bij memorie voerde hij twee grieven tegen het vonnis aan en
concludeerde hij dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw
rechtdoende, S. in de door haar ingestelde vordering met betrekking tot de
voorschotbepaling niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar deze zal
ontzeggen, met veroordeling van S. in de kosten van beide instanties.

1.3 S. bestreed bij memorie van antwoord de aangevoerde grieven en
concludeerde dat het hof het appel zal afwijzen althans niet-ontvankelijk zal
verklaren, met veroordeling van J. in de kosten van beide instanties.

1.4 Tenslotte hebben partijen de stukken van het geding in beide
instanties, waarvan de inhoud als hier overgenomen geldt, aan het hof
overgelegd voor het wijzen van arrest.

2. De Grieven

De grieven komen neer op het volgende:

Grief I

Ten onrechte heeft de President overwogen dat het gevorderde voorschot
in het financiele bereik van J. ligt en derhalve niet onredelijk voorkomt.

Grief II

Ten onrechte heeft de President er geen notie van genomen dat J. ontkent
op enigerlei wijze betrokken geweest te zijn bij de zaak die aan het
onderhavige geding ten grondslag ligt.

3. Uitgangspunt

De eerste overweging van het vonnis is in hoger beroep niet bestreden,
zodat ook het Hof uitgaat van de daarin onder a. tot en met e. opgenomen
feiten en omstandigheden.

4. Beoordeling

4.1 Blijkens zijn Memorie van Grieven beperkt J. zijn hoger beroep tot
de in het dictum van het vonnis onder 2. tegen hem uitgesproken veroordeling
tot betaling aan S. van ƒ 5.000,-, vermeerderd met wettelijke rente.

4.2 Met zijn eerste grief voert J. aan dat een voorschot van ƒ 5.000,-
zijn financiele mogelijkheden te boven gaat, aangezien hij geen inkomsten uit
arbeid of ingevolge een uitkering heeft; hij zou van giften en/of gunsten van
anderen leven.

4.3 Ook indien dit laatste thans het geval zou zijn, moet toch
aangenomen worden dat J. een zodanig inkomen kan krijgen dat betaling van het
voorschot mogelijk is. Van algemene bekendheid is immers dat, zoals S.
opmerkt, Nederlanders en legaal hier verblijvende vreemdelingen, indien zij
zonder inkomsten zijn, aanspraak kunnen maken op enigerlei uitkering ingevolge
de sociale verzekeringswetgeving.

Niet aannemelijk is geworden, en zelfs niet gesteld is, dat J., die
slechts aanvoert dat hij thans geen uitkering ontvangt, niet desgevraagd voor
zodanige uitkering in aanmerking zou komen.

De grief faalt dan ook.

4.4. Voor de goede orde zij overwogen dat J. niet bestrijdt dt M.
immateriele schade heeft geleden en dat hij evenmin de hoogte van het
gevraagde voorschot op zichzelf betwist.

4.5 In de toelichting op zijn tweede grief wijst J. op het zijns inziens
bestaande risico dat S. niet in staat zal blijken een aan haar voldaan
voorschot terug te betalen, indien J. in de tegen hem aanhangige strafzaak
vrijgesproken zou worden.

4.6 Het Hof acht het zogenaamde restitutierisico echter zo gering dat
dit, in de afweging van der partijen belangen, niet tot weigering van de
gevraagde voorziening kan leiden. Gelet immers op de resultaten van het
opsporingsonderzoek en met name op de uitslag van het DNA-onderzoek (zie
rechtsoverweging 1 sub d van het vonnis a quo), is het naar ’s Hofs oordeel
nagenoeg uit te sluiten dat J. niet de dader zou zijn van het tegen M.
gepleegde delict.

Derhalve is de door J. veroorzaakte immateriele schade – en de daarop
gebaseerde vordering – zozeer aannemelijk te achten, dat de kans dat het
voorschot zal moeten worden terugbetaald, te verwaarlozen is.

4.7 Het vonnis moet worden bekrachtigd met verwijzing van J. in de
kosten van het hoger beroep.

5. De beslissing

Het Hof:

– bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

– veroordeelt appellant in de op het hoger beroep gevallen kosten, deze
tot op heden aan de zijde van geintimeerde begroot op ƒ 1.500,-, op de voet
van art. 57b Rv te voldoen aan de griffier van dit Hof.

Rechters

Mrs Cornelissen, Fleers en De Wild.