Instantie
President Rechtbank Den Bosch
Samenvatting
Eiseres is als pleegkind in het gezin van gedaagde geplaatst. Zij is door
gedaagde seksueel misbruikt. Gedaagde erkent seksuele omgang met eiseres te
hebben gehad, doch stelt dat het initiatief van eiseres uitging. De
rechtbank verwerpt dit verweer. Toewijzing voorschot immateriele
schadevergoeding van ƒ 3.500,= en toewijzing kontaktverbod met dwangsom
van ƒ 200,= voor elke overtreding.
Volledige tekst
De procedure. 1.1. Eiseres heeft bij exploit van dagvaarding in kort
geding gesteld en gevorderd zoals verderop in dit vonnis is weergegeven.
1.2. De procureur van eiseres heeft de vordering ter terechtzitting
mondeling toegelicht aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota
met produkties.
1.3. De procureur van gedaagde heeft mondeling verweer gevoerd aan de hand
van de door hem overgelegde pleitnota.
1.4. Partijen hebben over en weer hun standpunt nog nader toegelicht en
doen toelichten, waarna zij de processtukken hebben overgelegd voor
vonnis.
De feiten. 2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds
niet, althans onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste
inhoud van de in het geding gebrachte produkties, het navolgende vast:
Eiseres heeft jaren lang bij haar grootmoeder gewoond, waar zij seksueel
is misbruikt door de partner van haar grootmoeder. Nadat eiseres aangifte
had gedaan van de met haar gepleegde ontucht, is zij door bemiddeling van
de Stichting voor Jeugd en Gezin te Eindhoven in augustus 1987 als
pleegkind geplaatst in het gezin van gedaagde, waar ook eiseresses
vriendin verbleef Eiseres heeft op 16 december 1988 aangifte gedaan bij
de gemeentepolitie Eindhoven van seksueel misbruik door gedaagde. Naar
aanleiding van voormelde aangifte is tegen gedaagde een strafvervolging
ingesteld. Gedaagde is bij vonnis van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch van
22 juni 1989 veroordeeld tot een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf
van 6 maanden. Bij voormeld vonnis is bewezen verklaard dat gedaagde in
de periode van 1 mei 1987 tot en met 31 augustus 1988 opzettelijk ontucht
heeft gepleegd met eiseres, die in voormelde periode aan gedaagdes zorg
en waakzaamheid was toevertrouwd. Eiseres is thans in therapie bij een
psychologe verbonden aan het Eindhovens Psychologisch Instituut.
De vordering. 3. Eiseres vordert dat gedaagde wordt verboden om na
betekening van dit vonnis contact op te nemen met haar, in persoonlijk,
schriftelijk danwel telefonisch, haar aan te spreken danwel te volgen, op
straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,= voor elke overtreding
van dit verbod en met machtiging van eiseres om de politie in te schakelen
elke keer dat gedaagde voormeld verbod overtreedt. Voorts vordert eiseres
dat gedaagde ƒ 5000,= danwel een door de president in goede justitie vast
te stellen bedrag als voorschot op de door haar geleden en nog te lijden
immateriele schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag
vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening.
Het geschil. 4. Eiseres stelt dat het door gedaagde gepleegde seksuele
misbruik bij haar ernstige psychische problemen heeft veroorzaakt. Zij is
van oordeel dat gedaagde temeer aansprakelijk kan worden gesteld voor de
aangerichte psychische schade nu hij zich niet heeft laten weerhouden door
het hem bekende feit dat zij, eiseres, in het verleden reeds seksueel was
misbruikt en mishandeld. Eiseres is van oordeel dat zij recht heeft op
vergoeding van de door gedaagde aangericht materiele en immateriele schade
en dat zij een spoedeisend belang heeft bij betaling van een voorschot op
de haar toekomende schadevergoeding op korte termijn, nu dit haar in staat
zal stellen de ervaringen die tot haar psychische problemen hebben geleid
sneller te verwerken. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat zij
om voornoemde reden tevens een spoedeisend belang heeft bij het door haar
gevorderde verbod tot het opnemen van contact; haars inziens zal elk
contact met gedaagde het verwerkingproces vertragen.
4.2 Gedaagde erkent dat hij in de periode van augustus 1987 tot en met
november 1987 meermalen seksuele omgang met eiseres bestaande uit
vleselijke gemeenschap heeft gehad. Hij betwist evenwel dat sprake is
geweest van seksueel misbruik. Gedaagde stelt dat hij eiseres altijd heeft
gevraagd om bepaalde handelingen te verrichten en dat eiseres nimmer heeft
laten blijken dat zij niet gediend was van zijn seksuele toenadering.
Gedaagde meent dat de gewraakte handelingen werden uitgelokt door eiseres
c.q. door de vriendin van eiseres. Hij betwist dat eiseres psychisch heeft
geleden als gevolg van zijn handelen; voorzover er sprake is van
psychische schade bij eiseres is die schade zijns inziens veroorzaakt door
seksueel misbruik in het verleden, gepleegd door de partner van eiseresses
grootmoeder. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat, gelet op de door
hem aangevoerde weren, onzekerheid bestaat omtrent hetgeen in een te
entameren bodemgeschil zal worden beslist. Om voormelde reden kan zijns
inziens thans in kort geding geen voorschot op de naar het oordeel van
eiseres verschuldigde schadevergoeding worden toegewezen.
4.3. Gedaagde betwist tevens dat eiseres belang heeft bij het door haar
gevorderde verbod tot het opnemen van contact met haar; hij merkt in dit
kader op dat hij eiseres in het begin van 1989 slechts een brief heeft
geschreven en dat hij niet voornemens is eiseres in de toekomst nog
telefonisch, schriftelijk, in persoon of anderszins te benaderen.
De beoordeling van het geschil. 5.1. Gedaagde heeft niet betwist dat hij
in de periode van augustus 1987 tot en met november 1987 meermalen
vleselijke gemeenschap heeft gehad met eiseres. Voorts staat vast dat bij
onherroepelijk vonnis van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch d.d. 22 juni
1989 bewezen is verklaard dat gedaagde in de periode van 1 mei 1987 tot
en met 31 augustus 1988 ontucht heeft gepleegd met eiseres. In beginsel
is gedaagde dan ook gehouden tot vergoeding van de als gevolg van voormeld
als onrechtmatig te kwalificeren handelen door eiseres geleden materiele
en immateriele schade. Het verweer van gedaagde dat eiseres zich niet
heeft verzet tegen zijn seksuele toenadering en dat zij nimmer te kennen
heeft gegeven dat zij geen seksuele contacten met hem wenste, dient te
worden verworpen. Vast staat immers dat eiseres vanaf augustus 1987 als
minderjarig pleegkind aan gedaagdes zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.
Met name na augustus 1987 had gedaagde zich derhalve dienen te onthouden
van elke seksuele toenadering, ook indien er voorzover eiseres zich
daartegen niet verzet, niet te kennen gaf dat zij daarvan niet was gediend
of zelfs -hetgeen de president overigens onaannemelijk voorkomt- seksuele
handelingen uitlokte. Gedaagdes handelen dient temeer als onrechtmatig
jegens eiseres te worden aangemerkt nu aannemelijk is geworden dat hij
door hetgeen eiseres hem had verteld, op de hoogte was van het feit dat
eiseres in het verleden reeds seksueel was misbruikt en mishandeld en nu
gedaagde mitsdien moet hebben begrepen dat zijn handelen daardoor een
sterk traumatiserend effect op eiseres zou hebben. Gedaagde heeft niet
aannemelijk kunnen maken dat hij hetgeen eiseres hem dienaangaande
vertelde, niet behoefde te geloven.
5.2. Voldoende aannemelijk is dat het handelen van gedaagde zodanig de
persoon en de psyche van eiseres heeft aangetast dat zij daardoor
psychische en immateriele schade heeft gelden en nog lijdt. Hieraan kan
niet afdoen dat eiseres in het verleden reeds eerder seksueel misbruik
heeft moeten ondergaan. Aannemelijk is verder dat een door gedaagde aan
eiseres te betalen immateriele schadevergoeding kan bijdragen aan een
betere en snellere verwerking door eiseres van die psychische schade. Op
grond van het onder 5.1. overwogene en gelet op recente jurisprudentie
acht de president waarschijnlijk dat aan eiseres in een door haar te
entameren bodemprocedure een bedrag van tenminste ƒ 3.500,= ten titel van
immateriele schadevergoeding zal worden toegekend. Voormeld bedrag kan dan
ook in casu aan eiseres als voorschot op de door haar in een
bodemprocedure te vorderen schadevergoeding worden toegewezen.
5.3. Aannemelijk is dat hernieuwd contact met gedaagde de verwerking door
eiseres van de negatieve ervaringen die zij met gedaagde heeft gehad
ernstig zal vertragen. Eiseres heeft dan ook een zwaarwegend en
spoedeisend belang bij het door haar ter zake gevorderde verbod, temeer
nu zij voor therapie regelmatig in Eindhoven -de woonplaats van gedaagde-
moet zijn en de mogelijkheid van toevallige ontmoetingen met gedaagde
mitsdien niet kan worden uitgesloten. Gedaagde heeft weliswaar gesteld dat
hij niet voornemens is nog contact met eiseres op te nemen, doch gelet op
het evenoverwogene en in aanmerking nemende dat enige beperkingen voor
gedaagde met zich zal brengen, acht de president de toewijzing daarvan
onder de vigerende omstandigheden gerechtvaardigd.
5.4. De vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat slechts
het onder 5.2. bedrag zal worden toegekend als voorschot op de door
eiseres te vorderen schade vergoeding en met dien verstande dat de
gevorderde dwangsom zal worden gemitigeerd. Gedaagde zal als de in het
ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze
procedure.
De beslissing De fungerend president: Verbiedt gedaagde om na betekening
van dit vonnis contact op te nemen met eiseres, in persoon, schriftelijk
danwel telefonisch, om eiseres aan te spreken dan wel om haar te volgen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 200,= voor
elke overtreding van dit verbod en met machtiging van eiseres om de
politie in te schakelen elke keer dat gedaagde voormeld verbod overtreedt;
Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van ƒ 3.500,=
(drieduizend vijfhonderd gulden) als voorschot op de door eiseres geleden
en nog te lijden immateriele schade, vermeerderd met de wettelijk rente
over dit bedrag vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag
der voldoening; Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde; Veroordeelt gedaagde in de kosten
van deze procedure, aan de zijde van eiseres tot aan deze uitspraak
begroot op ƒ 1.424,60 waarvan ƒ 74,60 deurwaarderskosten (kantoor
deurwaarder te Eindhoven), ƒ 1050,= salaris procureur, ƒ 182,50 in debet
gesteld vastrecht, ƒ 67,50 door eiseres betaald vastrecht en ƒ 50,= door
eiseres betaalde eigen bijdrage, te voldoen aan de griffier van deze
rechtbank binnen 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van dit
vonnis op gironummer xxxx ten name van de gerechten in het arrondissement
‘s-Hertogenbosch onder vermelding van: rolnummer KG 716/89.
Rechters
mrs. J.E. Poerink, J.P.M. Hermans